Nieske Vergunst en Lisanne Mathijssen schreven het boek ‘Oorlogsbrieven’, gebaseerd op de brievenwisseling die de opa van Vergunst en zijn familie in de hongerwinter voerden. Het boek maakt inzichtelijk wat gewone mensen van dag tot dag meemaakten in deze moeilijke tijd. Daar blijkt voor de lezers van nu een zekere herkenbaarheid in te schuilen.
Nieske Vergunst is werkzaam in de wetenschapscommunicatie, Lisanne Mathijssen is redacteur bij een grote uitgeverij. De twee kennen elkaar sinds hun studietijd. Mathijssen volgde tijdens haar studie een vak over het ontsluiten van egodocumenten. Rond dezelfde tijd dat zij dit vak volgde, vertelde Vergunst over het pakket brieven uit de hongerwinter dat ze bij haar opa in een kist op zolder vond. De vondst van de één sloot dus mooi op de kennis van de ander aan, maar er werden niet meteen grote plannen gesmeed. De twee zagen het als een gezamenlijk project. Een leuke, interessante bezigheid waarvan ze het resultaat misschien aan familie en vrienden konden laten lezen. Het pakte anders uit.
Hoe ben je de brieven op het spoor gekomen?
Vergunst: “Mijn opa, Loek Spaanderman, heeft in zijn leven van alles meegemaakt waar hij graag verhalen over vertelt. Ook over de oorlog, en hij had het geregeld over de briefwisseling van zijn familie die uit die tijd bewaard was gebleven. Op enig moment ben ik die brieven gaan lezen. Ze bleken interessant te zijn, juist omdat ze in sterke mate over alledaagse dingen gingen. Denk aan een banketbakker die zijn zaak moest sluiten omdat er geen suiker en boter meer te krijgen was. Mijn opa woonde in Voorschoten en werkte in Amsterdam, maar naarmate de oorlog vorderde reden er steeds minder treinen. In de brieven lees je wat dat in de praktijk voor hem betekende.”
In zekere zin dus weinig spectaculaire zaken?
Mathijssen: “En tegelijk zijn ze dat juist wel. Ik heb zelf een grote belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog, ik heb een kast vol boeken over dat thema. Maar toen ik die brieven las was ik meteen geboeid: dit gaat over normale mensen, en dus eigenlijk ook over ons.”
Vergunst: “Juist die hele praktische zaken fascineren me, omdat ze tijdens de geschiedenislessen op school niet aan de orde komen. Zo zag het dagelijks leven in die tijd er dus daadwerkelijk uit.”
Mathijssen: “En dat laat je nadenken over wat je zelf in die omstandigheden zou doen.”
Jullie raakten dus gefascineerd door wat er in de brieven stond en wilden er iets mee gaan doen. Hoe gingen jullie van start?
Mathijssen: “We begonnen met het overtypen van de handgeschreven brieven. Tijdens dat traject voegden we af en toe voetnoten toe, bijvoorbeeld bij ouderwetse woorden of om iets aanvullends te vertellen over een gebeurtenis. Uiteindelijk hadden we echter zoveel voetnoten geschreven dat we er beter een lopend verhaal van konden maken. Zo kwamen de inleidingen op en verbindende stukken tussen de brieven tot stand. Het ging allemaal heel geleidelijk, en zelf hadden we eigenlijk niet door welke kant het opging, maar op een gegeven moment lag er toch een manuscript.”
Vergunst: “Na verloop van tijd hebben ook een website en Facebookpagina in het leven geroepen, voor mensen die dit thema wellicht interessant zouden vinden. Dat bleek voor best veel mensen te gelden. En vaak werd gevraagd wanneer het boek zou uitkomen. Uiteindelijk kwam het daar dus ook van.”
Mathijssen: “Ik was aanvankelijk terughoudend, omdat ik zelf als redacteur in het boekenvak werk. Een slecht ontvangen manuscript zou ook op mij als redacteur kunnen afstralen. We hebben het manuscript aan drie uitgeverijen voorgelegd. Atlas Contact reageerde direct en bij die uitgeverij hadden en hebben we ook allebei een heel goed gevoel.”
Waar hebben jullie de grens getrokken qua voetnoten? Op enig moment stelt Loek Spaanderman in een dagboekfragment dat het -17 graden was. Dan staat in een voetnoot dat het volgens het KNMI die dag niet kouder was dan een graad of -5.
Vergunst: “Op enig moment ontdekte ik dat je op de site van het KNMI alle weersomstandigheden per dag vanaf ongeveer 1900 tot nu kunt terugvinden. Dat hebben wij gebruikt om beweringen in brieven in de geest van ‘het regent nu al dagen’ te kunnen toetsen. We hebben bij alle brieven ook de minimum- en maximumtemperaturen van die dag gezet, zodat je als lezer een nog beter beeld van de omstandigheden krijgt. Maar met die werkwijze stuit je ook op inconsequenties. Wij kunnen niet op de ene pagina zetten dat het op die dag niet kouder dan -5 was en dan mijn opa laten beweren dat het -17 was.”
Mathijssen: “Mensen uiten in hun brieven verschillende emoties. Daar moesten wij ons als auteurs niet door laten meeslepen. De brieven schetsen een beeld van hoe het toen was, maar niet alles dat is opgeschreven is ook automatisch zo. Eén van de ooms had bijvoorbeeld de neiging soms wat dramatisch te doen. Omdat hij diabetes had zou de hongerwinter voor hem nog veel erger zijn geweest dan voor anderen. Dat was misschien een beetje zo, maar niet zodanig als hij beweerde. Dan vonden wij het toch nodig daar een kanttekening bij te plaatsen.”
Dat laten jullie in dit geval door Loek Spaanderman doen, die met zoveel woorden zegt dat oom Cor zich soms een beetje aanstelde.
Vergunst: “Uiteindelijk heeft mijn opa al die mensen meegemaakt en gekend. En dus zegt hij: het was allemaal best erg voor Cor, maar hij kon daar af en toe wel een beetje in zwelgen.”
Mathijssen: “Het is toch de insteek om alles op te schrijven zoals het was. Dus we geloven meteen dat iedereen het heel koud had, maar als tussen de beweerde en de werkelijke temperatuur ruim tien graden zat moet je dat toch even opmerken.”
Vergunst: “Maar het gaat natuurlijk om veel meer dan alleen de temperatuur op een bepaalde dag. Je kunt op basis van vrijwel elke zin in zo’n brief wel bronnen gaan nalezen, maar we hebben ons bij het nader toelichten van zaken toch vooral laten leiden door wat we zelf interessant of verbazingwekkend vonden. We hebben veel literatuuronderzoek gedaan, maar als je daar op enig moment geen grens in trekt dan wordt een boek steeds dikker omdat je maar andere bronnen blijft citeren. Het boek had wel twee keer zo dik kunnen zijn, maar we hebben bewust voor deze omvang gekozen.”
Nieske Vergunst (l) en Lisanne Mathijssen (foto: Jelmer de Haas)
De inleidende en verbindende teksten zijn vrij kort. Aan het eind van het boek wordt daarop een uitzondering gemaakt, want dan wordt uitgebreid ingegaan op wat de gemiddelde Nederlander wel of niet wist van de Jodenvervolging. Waarom is voor die afwijkende aanpak gekozen?
Mathijssen: “Dat kwam doordat in een brief werd gemeld dat iemand ‘door een ziekte’ was omgekomen. Doordat het cursief en onderstreept stond werd mij duidelijk dat daar eigenlijk iets anders werd bedoeld. Dat riep bij mij de vraag op: wat wist men wel en niet, en hoe ging men daar in het dagelijkse leven mee om? Hielden mensen zich er überhaupt mee bezig? Dat is een enorm ingewikkelde kwestie waar boeken over volgeschreven zijn, en dat was niet in drie alinea’s samen te vatten. Om dat genuanceerd te kunnen weergeven was iets meer tekst nodig, en nog weet ik eigenlijk het antwoord op die vragen niet.”
Loek Spaanderman leeft nog, maar veel andere mensen die in het boek voorkomen zijn al jaren terug overleden. Heb jullie nog andere ‘personages’ gekend?
Vergunst: “In het boek komt zijdelings Helga voor, een destijds tweejarig meisje voor wie men op zoek naar eten was. Met haar kwamen wij jaren later in contact via Facebook, en ze is ook bij de boekpresentatie geweest. Zij vindt het boek fantastisch, want haar ouders hebben het allemaal volop meegemaakt maar zij was daar net te jong voor. Mijn opa en Helga zijn de enige mensen in het boek die nu nog in leven zijn.”
Hoe is de respons op het boek?
Vergunst: “Heel goed, we krijgen veel positieve reacties. Er kwam al snel een tweede druk. Toen we aan het project werkten, maar nog niet wisten dat het boek zou worden, gaven veel mensen uit onze omgeving aan het onderwerp interessant te vinden. Nu het boek in de winkels ligt en gelezen wordt blijkt het voor veel mensen herkenbaar te zijn, omdat de verhalen ook over hun eigen ouders of grootouders zouden kunnen gaan. Mensen die de oorlog niet hebben meegemaakt, maken het op deze manier alsnog een klein beetje mee.”
Mathijssen: “We krijgen ook allemaal onverwachte reacties. Zo zijn we door het Verzetsmuseum in Amsterdam gevraagd om in het najaar mee te werken aan een nieuwe tentoonstelling over het thema ‘eten in oorlogstijd’. Die tijdelijke expositie zal in beeld brengen wat men gedurende de oorlog at, en hoe dat na verloop van tijd steeds minder werd. Dat wordt mede geïllustreerd door diverse originele brieven die in ons boek zijn verwerkt.”
Je opa komt in het boek regelmatig aan het woord met toelichtingen op wat in de brieven van hem en anderen staat. Wat was zijn reactie toen bleek dat jullie project in een boek ging uitmonden?
Vergunst: “Hij vond het eigenlijk meteen geweldig. Natuurlijk hebben we er eerst over gebeld en zijn we ook geregeld bij hem op bezoek gegaan. Maar hij woont in Assen, wat vanuit onze woonplaats Utrecht niet meteen om de hoek is. Gelukkig kan hij, als inmiddels 93-jarige, wel e-mailen. Dat maakte het goed mogelijk om met hem te communiceren over zaken in de brieven die wij niet begrepen. Een zin als “Jan is weer vrijgelaten” zei ons natuurlijk niets. Over dat soort zaken konden wij dan vragen mailen, waarna hij de tijd had zich de verhalen goed te herinneren en ons uitgebreid te antwoorden. En dat riep soms best emoties bij hem op. Hij was nog heel jong toen het allemaal gebeurde, dus dit boek is toch ook een vorm van verwerking voor hem. Maar hij vind het, als geboren verhalenverteller, vooral heel mooi dat al die verhalen nu op papier staan en door mensen worden gelezen.”
Aanvullend op het boek werd er een serie korte filmpjes met Loek Spaanderman gemaakt, waarin hij zaken nader toelicht. Deze zijn
hier te bekijken.