Van 12 tot 20 maart is het boekenweek met als thema Duitsland. Ter gelegenheid daarvan publiceren we een fragment uit ‘Oorlogszone Zoo’ van STIWOT-medewerker Kevin Prenger. Het boek vertelt de aangrijpende geschiedenis van de Berlijnse dierentuin en zijn medewerkers en dieren in oorlogstijd en tijdens de nazi-dictatuur.
Gered uit de brand
Middenin de oorlog, op 29 mei 1943, werd er in de Berlijnse zoo een nijlpaardje geboren. Na het verlies van de Slag om Stalingrad gedurende de afgelopen winter, waarbij de Wehrmacht zware verliezen had geleden, was de komst van nieuw leven een opbeurende gebeurtenis voor zoo-medewerkers en -bezoekers. Het jonge stiertje werd Knautschke gedoopt. Na de zware bombardementen van november 1943 ongeschonden doorgekomen te zijn, had het niet veel gescheeld of het inmiddels acht maanden oude dier was omgekomen tijdens het bombardement van 30 januari 1944. Het was te danken aan enkele moedige jongemannen dat het nijlpaardje overleefde. Eén van die jongens was Peter Schmidt. Hij was sinds 12 januari als Luftwaffenhelfer (luchtmachthelper) gestationeerd in de Zoo-Flakbunker. Samen met andere 15- en 16-jarige jongens werd hij ingezet bij di-verse werkzaamheden, zoals het sjouwen van munitie. Vanwege een tekort aan manschappen werden jongens als Peter al gauw ook ingezet om het luchtafweergeschut te bedienen. Omdat Peter zijn opleiding nog niet had afgerond, werd hem dat echter in januari 1944 nog verboden.
Luchtafweergeschut op de Zoo-Flaktoren , april 1942. (Bundesarchiv, Bild 183-H27779 / CC-BY-SA)
Om Peter en andere onervaren jongens iets om handen te geven, kregen ze van hun Hauptwachtmeister de kans om zich als vrijwilliger te melden voor bewakings- en opruimtaken in de zoo. De meesten, inclusief Peter, zagen dit als een avontuurlijke klus en meldden zich hiervoor aan. Zo kwam het dat in de avond van 30 januari Peter en zijn kameraden zich in de dierentuin bevonden. Een jaar eerder was op die datum nog het tiende jubileum van de nazimachtsgreep gevierd, maar na de luchtbombardementen op Duitse steden, het verlies van de Slag om Stalingrad en de nederlaag van Erwin Rommels Afrikakorps in Noord-Afrika in mei 1943 was er op 30 januari 1944 van een feeststemming geen sprake. Berlijn werd die avond, tegen 20:15 uur, opnieuw getroffen door een zwaar bombardement, waarbij ook de zoo weer verdere schade opliep. Onder andere het hoofdrestaurant, het struisvogelhuis en het nijlpaardenhuis werden getroffen. Voor Peter en de andere luchtmachthelpers was er dus werk aan de winkel.
Terwijl ze zich een weg door de in duisternis gehulde zoo baanden, stuitten ze op een brandend bakstenen gebouw. Het was het nijlpaardenhuis. Het verblijf telde meerdere in- en uitgangen, waarvan er één bestemd was voor Knautschke. Puin en brandende stukken hout versperden zijn uitgang en Peter en de andere jongens zagen hoe het nijlpaardenjong tevergeefs probeerde door een zijingang naar buiten te komen. De opening was echter te klein voor het al behoorlijk forse dier en het zat met zijn kop klem. Snuivend en proestend probeerde het nijlpaard los te komen, terwijl gloeiende asresten en brandende stukken hout van het dak bovenop hem vielen. De jongens hadden medelijden met het hulpeloze dier en probeerden de opening te vergroten. Door de hitte en trillingen was het metselwerk losgescheurd en konden ze met zijn drieën enkele brokstukken loskrijgen, zodat Knautschke door de opening paste. Met een plons dook hij vervolgens in het waterbassin, waarbij hij verdween in een waterdampwolk.
Peter en zijn kameraden waren opgelucht dat ze Knautschke uit zijn benarde positie hadden bevrijd, maar betwijfelden of ze er goed aan gedaan hadden. Ze konden niet inschatten hoe het dier eraan toe was. Het nijlpaardenjong was immers blootgesteld aan de hitte en zijn huid was op sommige plaatsen verbrand. Vertwijfeld keerden ze terug naar de Zoo-Flakbunker. Later vernamen ze dat hun reddingspoging succesvol was geweest. Knautschke’s verwondingen bleken mee te vallen. Directeur Heck nodigde Peter en de anderen uit in de zoo en leidde hen persoonlijk rond, terwijl hij de jonge chimpansee Susi op zijn arm meedroeg. Susi zou de oorlog overleven, net als Knautschke. Het nijlpaard werd een publiekslieveling en zorgde voor 35 nakomelingen. Zijn levensverhaal had echter een slechte afloop. Tijdens een gevecht met één van zijn zoons in 1988 raakte zijn onderkaak zo zwaar beschadigd dat hij niet meer kon eten en op 46-jarige leeftijd moest men hem laten inslapen. Tegenwoordig bevindt zich bij de ingang van het nijlpaardenhuis een levensgrote, bronzen sculptuur van het populaire dier, één van de weinige zoodieren die de oorlog zou overleven.
Naoorlogse foto van nijlpaard Knautschke en Bulette, één van zijn 35 nakomelingen. (Zoologischer Garten Berlin)
Slag om Berlijn
Op 24 februari 1945 werd de zoo voor het laatst bij een luchtaanval getroffen. Enkel de directeurswoning werd ge-raakt. Daarmee kwam aan het oorlogsgeweld nog geen einde, want gedurende de Slag om Berlijn zou de zoo veranderen in een slagveld. Het Rode Leger was op 31 januari 1945 de rivier de Oder overgestoken en nog slechts tachtig kilometer verwijderd van Berlijn. In de Duitse hoofdstad werden voorbereidingen getroffen om de opmars van het Sovjetleger te stuiten. Tankgrachten werden gegraven en barricades opgeworpen, terwijl Hitler zich verschanste in zijn bunker onder de Rijkskanselarij, zo’n vijf kilometer ten oosten van de zoo. Blind voor de werkelijkheid gaf hij daarvandaan bevelen aan zijn uiteengevallen leger dat een strijd leverde die allang beslist was. Het waren samengeraapte militaire eenheden die de stad moesten verdedigen, gesteund door oude mannen en jonge jongens uit de Volkssturm, de volksmilitie die door de nazi’s was opgericht als antwoord op het groeiende tekort aan manschappen in het leger. Slecht getraind en bewapend met een allegaartje van afgedankte en goedkope wapens bemanden zij de laatste verdedigingslinies van het vaderland.
Berlijn, 10 maart 1945: leden van de Volkssturm, bewapend met Panzerfäusten. Ook het mannelijke personeel van de zoo maakte onderdeel uit van deze volksmilitie. (Bundesarchiv, Bild 183-J31320 / CC-BY-SA)
Net als andere mannen van 16 tot 60 jaar oud die niet in de Wehrmacht dienden, konden ook de overgebleven mannelijke personeelsleden van de Berlijnse zoo niet ontsnappen aan dienstneming in het volksleger. Begin april kregen ze het bevel om hun werkplek te verlaten en de wapens op te nemen. Hun vrouwen en kinderen zouden de dieren hebben moeten voederen, wat gedurende de slag die zou losbarsten een levensgevaarlijke klus was. Directeur Lutz Heck kreeg het echter voor elkaar dat zijn personeelsleden in de zoo mochten blijven zodat ze de dieren konden blijven verzorgen. Ze werden echter wel in de Volkssturm opgenomen en hadden tot taak om het zoo-terrein te verdedigen. Ook de zoo-directeur zelf trad, met de rang van luitenant, in dienst van de volksmilitie. Hij en zijn manschappen hielden zich vooraf-gaand aan het uitbreken van de strijd bezig met het opwerpen van tankversperringen en het graven van loopgraven in de zoo. Machinegeweerposten werden ingericht op hoger gelegen plaatsen. De ondergrondse bunker bij de hoofdingang werd halverwege april hun nieuwe onderkomen en dat van hun vrouwen en kinderen en de Franse krijgsgevangenen. Voorzien van een eigen stroomvoorziening, zou de bunker tijdens de Slag om Berlijn niet enkel dienen als schuilplaats maar ook als commandocentrum voor de verdediging van de zoo.
Na tot dusver de gehele oorlog geopend geweest te zijn, werd de zoo op 22 april 1945 gesloten. Vanaf die dag lag de dieren-tuin ononderbroken onder artillerievuur van het Rode Leger. Ondanks dat het buiten niet langer veilig was, moesten de dieren gevoerd blijven worden. Tijdens gevechtspauzes, meestal ’s nachts, gingen de verzorgers op pad om de dieren te eten te geven. Ze werden niet afgeschrikt door het risico dat ze daarbij liepen. “We gingen elke dag twee keer naar buiten om de dieren te voeden”, aldus een jonge verzorgster. “Voor ons was dat vanzelfsprekend en niet iets waar je moeilijk om deed.” Omdat de elektrisch aangedreven waterpompen het begeven hadden, moest ook drinkwater voor de dieren in emmers aangevoerd worden. In de nacht van 25 op 26 april werd een voederronde een dierenverzorger fataal. Onderweg naar zijn dieren werd zebraverzorger Eberhard bij een granaatinslag gedood. Hij werd de volgende ochtend begraven in de zoo.
Dr. Katharina Heinroth, zoöloog en echtgenote van aquariumdirecteur Oskar Heinroth, schatte dat er op 1 april nog 1.600 dieren in de zoo verbleven. Enkele dieren moesten echter voorafgaand aan of tijdens de slag afgemaakt worden om veiligheidsredenen. Al vele maanden eerder, na afloop van de bombardementen in het najaar van 1943, had Heck de hertenbokken laten afmaken, omdat het paarseizoen was en hij niet wilde riskeren dat de agressieve, bronstige hertenbokken ontsnapten. Vier leeuwen volgden hun lot rond 22 april 1945, toen de strijd losbarstte. Twee negen maanden oude leeuwenpups werden gespaard en ondergebracht in een holle ruimte onder de apenrots. Tijdens de slag, volgens Heck op 27 april, moest de kodiakbeer Goliath gedood worden nadat de ijzeren tralies van zijn kooi als gevolg van artillerievuur dusdanig beschadigd waren dat ontsnappingsgevaar dreigde. Het doden van een baviaan, op 29 april, deed de directeur het meeste pijn. Hij had het dier persoonlijk uit Kameroen gehaald en was er erg op gesteld, maar het risico op uitbreking was te groot en met zijn grote tanden was de baviaan in staat een mens ernstig te verwonden. Met een zwaar gemoed schoot de directeur de aap met zijn geweer een kogel door de kop.
- Oorlogszone Zoo
- De Berlijnse dierentuin en de 2e Wereldoorlog
- ISBN: 9789402138573
- Meer informatie over dit boek