Sytze van der Zee (Hilversum, 1939) groeide op tijdens de Tweede Wereldoorlog in een NSB-gezin. Over zijn jeugd en het huis waarin hij opgroeide schreef hij in 1997 “Potgieterlaan 7”, een boek dat lovend werd ontvangen. Van der Zee was als journalist eerst werkzaam als correspondent van NRC Handelsblad in Bonn, Brussel en Washington, was vervolgens adjunct-hoofdredacteur van Elsevier magazine en van 1988 tot 1996 hoofdredacteur van Het Parool. Over zijn tijd bij Het Parool schreef hij het boek “Vogelvrij - De jacht op de Joodse onderduiker”, dat gaat over de omvang en de organisatie van de jacht op Joodse onderduikers tijdens de oorlog. Inmiddels is van het boek de vierde druk verschenen. Het boek werd recentelijk op de site gerecenseerd. De recensent had op woensdag 9 juni 2010 in Amsterdam naar aanleiding van het boek en de recensie een interview met de auteur.
De recensie die over “Vogelvrij” op de website verscheen, was bij de auteur bepaald niet in goede aarde gevallen. Op verzoek van Van der Zee's uitgeverij was de afspraak gemaakt de recensie snel te laten volgen door een interview. Nu kostte het echter de nodige mailtjes en telefoontjes om alsnog tot een gesprek te komen. Het gesprek vond uiteindelijk plaats op een warme junidag in een broeierige Amsterdamse kroeg, maar in een ijskoude sfeer. Bovendien aan een veel te krap en wankel tafeltje. De thee van Van der Zee lag dan ook al snel voor een deel op het schoteltje. Daarnaast een print van de recensie, overvloedig voorzien van aantekeningen en opmerkingen. Het leek onvermijdelijk dat deze uitdraai wel eens bepalend kon worden voor het verloop van het gesprek en dat werd hij ook. Ondanks het feit dat de auteur het gesprek was begonnen met de mededeling maar niet al te veel in te gaan op de recensie, waarvan in zijn ogen overduidelijk niets klopt. Te groot was echter bij Van der Zee de neiging toch steeds de veronderstelde onvolkomenheden, onjuiste interpretaties en kwade bedoelingen van de recensent aan de orde te stellen. Te groot ook de behoefte bij de recensent om zijn tekst te rechtvaardigen. Het gevolg was een soort welles-nietes gesprek waarbij de beide gesprekspartners er slechts moeizaam in slaagden buiten hun particuliere discussie over het boek te geraken en het boek in een groter kader te plaatsen. Waar dat wel lukte, kwamen juist een aantal belangrijke observaties van Van der Zee aan bod.
Een van mijn kritiekpunten op het boek is dat Deel I niets toevoegt aan het boek, dat het in wezen een lange inleiding is om te verklaren waarom dit onderwerp is gekozen. Dat had ook in 2 pagina's gekund in plaats van de ruim zestig die er nu voor worden uitgetrokken. Waarom dat hele verhaal over de mislukte poging om met ene Ahlers jr. tot een gesprek te komen?
U doet het nu overkomen, alsof er geen enkele samenhang is, maar die is er natuurlijk wel degelijk. Ik beschrijf eerst hoe het idee is geboren om dit boek te schrijven. Dat heeft erg te maken met mijn persoonlijke achtergrond en gevoelens. Ik werd in 2002 benaderd door ene Ton Ahlers, die erg gebukt leek te gaan over het feit dat zijn vader (Tonny Ahlers) Anne Frank en haar familie zou hebben verraden. Een geschiedenis die kort daarvoor door de Britse historica Carol Ann Lee in haar boek “Het verborgen leven van Otto Frank” veel publiciteit opleverde. Ze beweerde niet alleen dat Ahlers sr. achter het verraad zou zitten, maar ook dat Otto Frank jarenlang door die Ahlers zou zijn gechanteerd omdat Otto Frank nog in de oorlog zaken deed met de Duitsers. Het boek is indertijd door de door u zo bewonderde Ad van Liempt erg gepromoot in zijn programma Andere Tijden’. Ik herkende in de zoon van Ahlers een geestverwant. Ik ben zelf opgegroeid in een NSB-gezin en merkte dat Ahlers jr. net zo getormenteerd was over de oorlogsjaren en familiegeschiedenis als ik dat ben. Uiteindelijk heeft Ahlers me laten barsten, waarover ik me behoorlijk verzuurd heb gevoeld. Ik wilde iemand helpen met eenzelfde achtergrond, maar werd eigenlijk door hem bedonderd. Ik heb alle aantekeningen toen opgeborgen en er jarenlang niet meer naar omgekeken. Tot ik jaren later het onderwerp, namelijk het verraden van Joodse onderduikers, weer oppikte en de aantekeningen alsnog bruikbaar bleken te zijn. De logische volgorde in het boek is namelijk gelegen in de vraag, hoe mensen in dit soort verraad rolden en hoe het dan verder verliep.
Deel I over Ahlers en Carol Ann Lee heeft een erg persoonlijke inslag en is dan ook in de ik-vorm geschreven, Deel II is echter geheel een beschrijvend en journalistiek verslag, een weergave van alle feiten en documenten en Deel III heeft een nogal speculatief karakter, weer in de ik-vorm. Is het geen overweging geweest om Deel I en III te schrappen en het verhaal over Ahlers sr. te plaatsen in het resterende deel waarin een groot aantal Jodenjagers wordt besproken?
Nee, want die Ahlers was helemaal geen Jodenjager, dat was een kleine verrader, een fantast en een kruimeldief. Dat Deel II gaat nu juist over mensen die uitdrukkelijk wél Jodenjager waren. Die mensen waren de grootste bedreiging voor Joodse onderduikers. Niet de Duitsers, voor hen had het oprollen van het Nederlandse verzet de hoogste prioriteit. Die Joodse onderduikers lieten ze graag over aan de Jodenjagers en aan de speciale politiediensten. Er kwam eigenlijk amper een Duitser aan te pas, zeker op het platteland. Bij alle wat grotere gemeenten ontstond binnen het politiekorps een dienst die speciaal belast werd met het opsporen van Joden en werkweigeraars. Die speciale korpsen werden overwegend bemand met mensen die lid van de NSB waren. Het is opvallend dat er wel een aantal boeken zijn verschenen over een aantal van die gemeentelijke politiediensten, maar dat er geen wetenschappelijk boek is dat het gehele complex van politiediensten behandelt. In het boek van Van Liempt (“Kopgeld”) en mij (“Vogelvrij”) wordt daarvoor wat eerste werk gedaan, maar een alles omvattend overzichtswerk ontbreekt.
Behalve op de Jodenjagers, een bonte verzameling van individuen, gaat u ook uitgebreid in op het verraad van Joden door Joden. Hoe werkte dat?
Je kan die verraders in vier groepen verdelen. De eerste bestond uit mensen die voor het Devisenschutzkommando werkten. Die instantie had als taak alle eigendommen van de Joden te roven. Vervolgens had je de informanten van de SD en Gestapo, waaronder ook de speciale politiediensten en organisaties als de Kolonne Henneicke vielen. De derde groep waren mensen die op eigen initiatief, soms al voor de oorlog, actief waren voor de nazi's. Dan heb je het over mensen als Leo Abas en Bernhard Joseph, beide Joodse Duitsers bij wie de Duits-nationalistische gevoelens vele malen sterker waren dan hun Joodse identiteit. Als vierde groep had je Joodse informanten die om allerlei uiteenlopende redenen verraad pleegden.. Zoals al gezegd, het ging mij bij het onderzoek vooral om de vraag hoe mensen in dit soort verraderswerk terecht kwamen. Vanuit de archieven van het NIOD en in het Signalementenblad van het verzet waren al veel namen van verraders en verklikkers bekend. Daaronder zo'n vijfentwintig Joodse informanten, zoals Ans van Dijk en Friedrich Weinreb. In de loop van het onderzoek liep dat aantal op tot zo'n honderdtwintig namen, iets wat nooit eerder uitvoerig is onderzocht. Over die Joodse verraders wordt vaak met erg veel medelijden gesproken, maar ik ben in alle stukken die ik onder ogen heb gehad nergens tegengekomen dat die verraders mishandeld waren of allerlei doodsbedreigingen hadden gekregen, zoals ook u stelt in uw recensie. De Duitsers en hun Nederlandse handlangers hadden voldoende psychologisch inzicht om zonder bedreigingen en mishandelingen mensen over te halen voor hen te gaan werken. Het waren vaak mensen die al lang zo'n beetje aan de zelfkant van de maatschappij opereerden. De mannen van de Gestapo keken natuurlijk ook erg wat voor netwerk iemand had. Bovendien, die verraders hadden een prettig leven. Kijk bijvoorbeeld de geschiedenis van Betje Wery er maar op na, die had door het verraderswerk een luxe leventje. Voor Ans van Dijk en Branca Simons gold hetzelfde. Het is natuurlijk niet zo moeilijk voor te stellen dat als je de keuze hebt tussen een onzeker bestaan in Westerbork of een luxe leven in Amsterdam, hoe de keuze voor sommigen dan uitvalt en waarom ze er ook zo lang mee doorgaan. Ook de stelling dat het maar een klein groepje was en ze dus in wezen weinig onheil hebben uitgericht, klopt natuurlijk niet. Elke verrader kan honderden levens geruïneerd hebben, van Joden en ook van mensen uit het verzet. Daar kun je nooit bagatelliserend over doen, bijvoorbeeld door te stellen dat het maar om 0,1%, zoals u in uw recensie schrijft, van het aantal Joden gaat dat bij het verraad betrokken was.
Dat percentage gaat over de grootte van de groep, die simpelweg erg klein blijft. Hoewel het zeker zo is dat een kleine groep verraders gigantisch veel onheil kan inrichten. Het cijfer was niet bagatelliserend bedoeld, maar om het in zijn juiste proporties te plaatsen. U begint namelijk het boek met de opmerking dat de genociden en massamoorden in Rwanda, Cambodja, Sovjet-Unie, China, Srebrenica en Armenië maar beter even vergeten kunnen worden: “Want wat er in Nederland gebeurde tijdens de Duitse bezetting is volstrekt uniek en de cijfers spreken voor zich...” Zoals in de recensie al gesteld, hoe afgrijselijk het verraderswerk ook was, zo'n inleiding bij hun collaboratie is toch overdreven?
Het citaat wordt uit zijn verband gerukt. De bedoeling van deze verwijzing is om de Nederlanders er attent op te maken dat we ons graag druk maken over wat er in het buitenland is gebeurd, maar amper beseffen hoe armzalig we het zelf van afgebracht hebben. In Nederland werd 70% van de Joodse bevolking vermoord. Cijfers die je alleen in Oost-Europa zag, in de andere West-Europese landen waren de percentages aanzienlijk lager. Daar zijn wel een aantal goede verklaringen voor gegeven, maar helemaal afdoende zijn die niet. De overgrote meerderheid van de bevolking ging simpelweg gewoon verder met hun leven alsof er om hen heen niet de vreselijkste dingen gebeurden en velen waren best bereid verraad te plegen. Nederland had ook een verhoudingsgewijs groot contingent Waffen-SS'ers. Dat willen we echter niet weten, we kijken liever wat in het buitenland allemaal mis is gegaan.
Ik ben het helemaal eens met deze uitleg, maar zo lees ik het niet in het boek. Er lijkt wel een trend te zijn steeds meer aandacht te schenken aan onze zwarte bladzijden uit de Tweede Wereldoorlog. Er verschijnen nog al wat boeken over verraad, roof en dergelijke.
Ik zou het citaat en de inleiding nog maar eens een keer goed doornemen. Wat ik ermee wil zeggen, is dat we heel wat in te halen hebben in onze geschiedschrijving. Na de oorlog was er eerst een groot zwijgen en wat er verscheen waren vooral opgeklopte verhalen over het verzet. Daarna heeft men zich, op zich heel terecht, vrijwel uitsluitend op de Holocaust geconcentreerd. De laatste jaren krijgen echter ook de “kleinere” verhalen meer aandacht. De lokale geschiedenissen en het verraad. Bij dat laatste moet je oppassen, want als je de vinger op de zwakke plek legt, loop je het risico geconfronteerd te worden met verdachtmakingen, kwaadaardige reacties en regelrechte bedreigingen. Ik heb er naar aanleiding van “Vogelvrij” talloze gehad. Wat trouwens opvalt, het Nederlandse verzet krijgt bijna geen aandacht meer. Waar is bijvoorbeeld een biografie van een van onze grootste verzetshelden, Johannes Post? Er is een roman over hem van Anne de Vries en een boek van een dominee Hovingh, maar een wetenschappelijke uitgave is er nog steeds niet. Of over Fritz Conijn, een jongen uit Alkmaar die in 1940 als zeventienjarige al in het verzet gaat en in september 1944 in Kamp Vught wordt gefusilleerd. Of over de Persoonsbewijscentrale, een belangrijke en grote verzetsgroep. Zo zijn er talloze belangrijke verzetsgroepen en personen. Die boeken ontbreken, zoals ook een algemeen boek over het Nederlandse verzet. Er is onlangs wel een mooie biografie verschenen over Pim Boellaard, maar het betreft dan maar twee verzetsjaren. Na mei 1942 zat hij in Duitse gevangenschap. Ik heb begrepen dat ook het NIOD graag zou zien dat het Nederlandse verzet weer meer aandacht zou krijgen. We weten onvoldoende dat de jacht op het verzet net zo meedogenloos was als op de Joden, voor de Duitsers was ze na de deportatie van de Joden zelfs hoofdzaak. Aan het eind van de oorlog werden de opgepakte verzetsmensen als hazen neergeschoten. We zijn erg geneigd zowel onze zwarte bladzijden, dus alle collaboratie en verraad, als hetgeen waarop we trots kunnen zijn, het verzet, te vergeten.
Wat overblijft is dus de “grijze geschiedenis”.
Op de eerste plaats, het is ongelooflijk en beschamend wat iemand als Chris van der Heijden vanwege zijn theorie over het grijze verleden allemaal verweten wordt. Dat geldt voor iedereen die gevoelige onderwerpen bespreekt. Wat mezelf betreft, er is juist één ding waarvan je me onmogelijk kunt beschuldigen, namelijk dat ik aan die veronderstelde vergrijzing meedoe. Bij mij is het toch vooral goed of fout.
Ans van Dijk, de naam is al een paar keer gevallen. Die wordt in uw boek genoemd als degene die de familie Frank heeft verraden. Mooie theorie, maar geen bewijs.
Toen ik aan het boek begon was het niet de bedoeling op dit verraad al te diep in te gaan. Maar in de loop van het onderzoek had ik zoveel materiaal verzameld en alle relevante dossiers doorgenomen, het werd onvermijdelijk hier iets mee te gaan doen. Ik claim ook niet dat ik het overtuigende bewijs heb gevonden, dat zal er waarschijnlijk nooit komen. Ik heb slechts op basis van alle informatie die ik heb gevonden een logische conclusie getrokken. Wat in dat alles opvalt is de manier waarop Otto Frank met het onderwerp omgaat. Eerst alle moeite doen om uit te zoeken wie het gedaan heeft, daarna wordt hij eerst erg vergeetachtig en vervolgens zeer vergevingsgezind. Ook richting Silberbauer, de Oostenrijkse politie-agent die de familie heeft gearresteerd. Al snel zou hij niet meer weten hoe hij heette, Silberthaler of zoiets maakt hij er van, daarna wordt hij weggezet als een Weense goedzak die ook maar gewoon zijn werk deed. Terwijl hij dondersgoed wist dat die Silberbauer een eersteklas rotzak was. Ans van Dijk is in 1948 geëxecuteerd, die kon dus niet meer nader aan de tand worden gevoeld. Het is jammer dat later haar vriendin Branca Simons ook nooit is gehoord over de zaak. Er zijn kortom allerlei dingen die niet helemaal kloppen. Waterdichte bewijzen zijn niet meer te vinden, maar het is een hypothese waarin ik stellig geloof.
- Vogelvrij
- De jacht op de joodse onderduiker
- ISBN: 9789023454328
- Meer informatie over dit boek