TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Het verzet en verlies van logeleden verdient herinnering

In het Vrijmetselarij Museum in Den Haag is nu de expositie ‘Vrijheid en Vooroordeel: Vrijmetselarij en de Tweede Wereldoorlog’ te zien. Deze belicht onder meer de rol van vrijmetselaren in verzet. Ook loopt er een onderzoek naar het materiële erfgoed van de Nederlandse vrijmetselarij, dat in de Tweede Wereldoorlog collectief door de nazi’s is geroofd. Zowel over de expositie als het erfgoedonderzoek stelden we via e-mail enkele vragen aan gastconservator en erfgoedonderzoekster dr. Andréa Kroon. Zij is als kunsthistorica verbonden aan bureau Kroon & Wagtberg Hansen. Naast haar werkzaamheden in de erfgoedsector heeft zij zich gespecialiseerd in de materiële cultuur van de vrijmetselarij. Hierop is ze in 2015 gepromoveerd aan de Universiteit Leiden.

Rituele ruimte in het Logegebouw aan de Oppert in Rotterdam rond 1900. Bij het bombardement in 1940 geheel verloren gegaan. Bron: Vrijmetselarij Museum, Den Haag


Hoeveel leden telde de vrijmetselarij aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en welke betekenis had het genootschap binnen de Nederlandse samenleving?

Om die vraag te beantwoorden, is het misschien goed eerst uit te leggen wat vrijmetselarij is. Je kunt het omschrijven als een sociaal netwerk met een tolerante levensvisie en bijzondere rituele traditie. De moderne vrijmetselarij is ontstaan in Groot-Brittannië in het begin van de 18de eeuw en heeft zich snel uitgebreid over Europa. Er bestaat echter niet zoiets als de vrijmetselarij; in de loop van drie eeuwen zijn verschillende varianten ontstaan.

In Nederland waren in 1940 drie organisaties actief: de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden (opgericht in 1735); de Nederlandse Federatie van de Internationale Orde der Gemengde Vrijmetselarij ‘Le Droit Humain’ (1904) en het Nederlandsch Verbond van Vrijmetselaren (1919). Het Grootoosten telde in 1940 zo’n 4.000 leden. Er waren 67 aangesloten loges (plaatselijke verenigingen) in Nederland, naast loges in Zuid-Afrika, Nederlands-Indië en het Caribisch gebied. Mede dankzij het Grootmeesterschap van prins Frederik in de 19de eeuw, was het Grootoosten populair in liberaal-conservatieve kring. Het lidmaatschap beperkte zich traditioneel tot mannen, terwijl Le Droit Humain en het Verbond zowel mannen als vrouwen toelieten. Deze twee ‘gemengde’ Orden waren weliswaar kleiner, maar hadden leden uit een meer progressief-artistiek milieu.

Omdat veel beleidsmakers, maatschappijvernieuwers en cultuurdragers onder de logeleden te vinden waren, had de vrijmetselarij een aanzienlijke maatschappelijke invloed. De loges waren overigens prominent zichtbaar in de samenleving. Ze verhuurden hun verenigingsgebouwen overdag vaak aan lokale organisaties voor feesten, vergaderingen, lezingen of het afnemen van examens. Vrijwel dagelijks werd in de kranten geschreven over de activiteiten of jubilea van loges, of de aanwezigheid van bestuursleden bij publieke aangelegenheden.

Tijdens de Duitse bezetting van Nederland werden leden van de vrijmetselarij vervolgd door de nazi’s. Waarom stonden de nazi’s vijandig ten opzichte van de vrijmetselarij en op welke wijze begon deze vervolging?

Burgemeester van Rotterdam, J.P. Oud, wordt door WA-mannen gedwongen als vrijmetselaar te poseren voor een foto. Men heeft hem daarbij gekleed in een nepversie van een schootsvel (ritueel kledingstuk). Bron: Vrijmetselarij Museum, Den Haag
Zoals de expositie ‘Vrijheid en Vooroordeel’ in het Vrijmetselarij Museum laat zien, zijn vooroordelen over vrijmetselarij zo oud als de loges zelf. In de 18de eeuw bestond het recht op ‘vereniging en vergadering’ nog niet en iedere besloten bijeenkomst was bij voorbaat verdacht. Overheden ergerden zich aan de onafhankelijke houding van de loges (die geen toestemming vroegen voor oprichting) en het soeverein gezag van de Grootloge over haar leden. Kerkelijke machthebbers gruwelden van de gedachte dat katholieken en protestanten in de loge verbroedering zochten. Dat leidde in 1735 tot een verbod op de vrijmetselarij, waarna loges pas vanaf ca. 1749 weer gedoogd werden. Na de Franse Revolutie, als in Europa collectieve angst heerst voor in het geheim voorbereide politieke acties, ontstaan de eerste complottheorieën. Allerlei ‘fake news’ over vrijmetselarij gaat al gauw hand in hand met antisemitisme. Iedere nieuwe generatie complotdenkers steekt ze in een nieuw jasje, en zo ook het naziregime. De nazi-ideologen schilderden vrijmetselaarsloges af als een werktuig van Joden, die de wereldmacht wilden grijpen.

Kort na Hitlers machtsovername in 1933 werd de vrijmetselarij in Duitsland verboden en in Nederland gebeurde in september 1940 hetzelfde. Oorlogshistorici gingen meestal voorbij aan de lotgevallen van vrijmetselaren omdat zij ‘niet zijn vervolgd’. Nee, ze zijn niet als groep opgepakt en vermoord, maar er was wel sprake van groepsdiscriminatie, -onderdrukking en -beroving. Vrijmetselaren mochten hun levensbeschouwing niet uiten: geen rituelen houden, hun idealen niet mondeling of in drukwerk verspreiden, zelfs niet bij elkaar komen. Rituele ruimtes en ritualia zijn op last van de bezetter opzettelijk vernietigd. Alle verenigingsbezit (geld, gebouwen, goederen) werd in beslag genomen. Alle niet-rituele inboedel is openbaar geveild. Verenigingsgebouwen zijn omgedoopt tot NSB-hoofdkantoren, en ook ander bezit is onderhands aan nazisympathisanten verkocht voor een fractie van de werkelijke waarde. De betrokken liquidateurs hielden zelf zaken van hun gading achter. Vanaf december 1940 zijn ritualia getoond en bespot in een speciale propagandatentoonstelling tegen de vrijmetselarij, die langs de grote steden reisde. Tot 1945 is een enorme stroom propaganda tegen de loges verspreid, onder meer via nazi-uitgeverij Westland.

Hoe werd de Duitse bezetting ervaren door individuele leden van de vrijmetselarij? Zetten zij hun activiteiten ondergrond voort en gingen ze actief in verzet?

Een vrijmetselaar hoefde niet te vrezen voor zijn leven, mits hij zich bij het verbod neerlegde en niet tegen de bezetter in actie kwam. Maar veel Broeders hielden aan hun idealen vast, waaronder Grootmeester Hermannus van Tongeren, landelijk voorzitter van het Grootoosten. Samen met een oud-KNIL vriend, de Joodse Isaac Troostwijk, maakte hij kort na de bezetting al verzetsplannen. Ze ontwikkelden een geheime code, een mengsel van vrijmetselaarsgeheimschrift en een militaire code. Via zijn dochter, Jacoba, kwam Van Tongeren in aanraking met Vrij Nederland. Hij reikte het verzet een netwerk van betrouwbare logeleden aan en wist ca. 600.000 gulden uit vrijmetselaarskring te verstoppen. Van Tongeren werd in 1940 opgepakt en overleed in Sachsenhausen. Jacoba gebruikte het verstopte geld om de Groep 2000 te financieren.

Een andere bekende naam is Han Stijkel, lid van de Haagse loge Groot Nederland. De expositie en bijbehorende publicatie laten zien, dat ook elders in Nederland logeleden stil of actief verzet pleegden. Hoeveel precies, is onbekend. De collectieve rol van de vrijmetselarij in het verzet is nooit in kaart gebracht, een hiaat in oorlogsonderzoek. Zo is ook het lot van Joodse logeleden of vrijmetselarij onder de Japanse bezetting nauwelijks bestudeerd. Recent heeft de Stichting Zikaron zich ingezet voor het leggen van ‘Stolpersteine’ (struikelstenen) ter herinnering aan omgekomen Joodse vrijmetselaars, maar het onderwerp verdient ook aandacht van oorlogshistorici.

Als het gaat om het lot van een lid van de vrijmetselarij in oorlogstijd, is er dan een voorbeeld dat u kan noemen dat op u veel indruk heeft gemaakt of emotie bij u losmaakt?

Omslag van de publicatie ‘Vrijheid en vooroordeel. Vrijmetselarij en de Tweede Wereldoorlog’.
Kenmerkend voor de vrijmetselarij zijn haar rituelen, waarbij symbolisch een ‘Broederketen’ wordt gevormd. Tijdens de oorlog bleek hoe sterk die onderlinge verbondenheid is. Vrijmetselaren wisten elkaar overal te vinden, zelfs in internerings- en concentratiekampen. Men riskeerde veel om in het geheim toch bijeen te komen en met de zo vertrouwde rituelen, het vormen van die Broederketen, de gemoederen te sterken. In de museumcollectie is een eenvoudige houten passer van loge Deli bewaard gebleven, die in een interneringskamp is gebruikt. In het ledenblad schreef de Secretaris van deze loge hierover:

‘[…] een passer en winkelhaak van ruw hout, door een broeder in het dampige moeraskamp Si Ringo Ringo, op Sumatra, met primitieve hulpmiddelen gesneden, uit iets heel zeldzaams. Want ieder stukje hout was daar zeldzaam en schaars. Je had het nodig om wat dunne pap te kunnen koken, of drinkwater uit de rivier. Onder dat vrijmetselaarsteken van die dagen zijn heel wat broeders naar een ondiep graf in het sponzige veen gebracht. Wij stonden eromheen, mager en ziek, als hij werd neergelaten, in matten gewikkeld, onder passer en winkelhaak, en ook een paar witte handschoenen. Daarna namen we ze weer mee, voor de volgende. Er was in dat kamp van tweeduizend mannen maar één paar van die handschoenen; ik heb ze nog.’*

Het zijn vooral zulke verhalen van overlevenden die me raken. Ze werden pas jaren later gedeeld en niet met de hele wereld, maar via het ledenblad – alleen met de eigen Broeders.

* Citaat uit: Willem Brandt [pseud. W.S.B. Klooster], ‘Het ondoofbare licht’, Algemeen Maçonniek Tijdschrift jrg. 19 (1965) nr. 16, pp. 312-314.

Hoe heeft de vrijmetselarij zich na de oorlog weer herpakt en welke problemen werden daarbij ondervonden?

Meteen na de bevrijding gingen logeleden kijken hoe hun verenigingsgebouw erbij stond en zochten elkaar op om met geďmproviseerde middelen hun bijeenkomsten te hervatten. Door het Grootoosten werd een nieuwe Grootmeester gekozen, mr. L.J.J. Caron, die het herstel van het verenigingsleven als prioriteit zag en niet wilde dat de loges een slachtofferrol werd toebedeeld. Er begon een slepende strijd om rechtsherstel, die zich tot ver in de jaren 50 uitstrekte. Naar vrijmetselaarsgebruik wijdde men zich ook aan de zorg voor weduwen en wezen van omgekomen leden.

Allerlei overheidsinstanties werden in het leven geroepen om te helpen, maar de gedupeerde moest wel aantonen waarvan hij precies was beroofd door bewijsstukken te overleggen. Hoe doe je dat, als alle aankoopnota’s, taxatie- en verzekeringspapieren samen met je verenigingsarchief door de Duitsers is geroofd? Veel loges deden daarom niet eens de moeite om aangifte te doen en concentreerden zich op de Wederopbouw van vereniging en gebouwen.

Een aantal logegebouwen, zoals dat in Rotterdam, was gebombardeerd. Veel andere waren inmiddels in bezit van de Gemeente en die werkten zelden mee aan een soepele teruggave. Loges moesten ondanks de steun van juristen uit de eigen gelederen toch vaak hun eigen pand terugkopen en/of tussentijds gemaakte onderhoudskosten voldoen. Als ze het gebouw dan eenmaal terugkregen, was dit vaak zwaar beschadigd. De restauratie moest door de overgebleven leden worden opgehoest, de banktegoeden waren immers ook geroofd. In de tussentijd maakten loges gebruik van gehuurde zaaltjes.

Er was ook een ander praktisch probleem: er waren niet altijd genoeg ervaren leden over om voor de lokale loge de rituelen te leiden. Alle verenigingsdrukwerk was vernietigd (inclusief de instructieboekjes), net als regalia en rituele voorwerpen. Van buitenlandse Grootloges, onder meer uit Engeland en Amerika, kwam hulp in natura. Men zond naast algemene hulpgoederen als kleding ook rituele benodigdheden.

Wat kunnen bezoekers verwachten van de expositie Vrijheid en Vooroordeel? Wat is er te zien en welke boodschap of les wordt overgebracht op bezoekers?

Het Vrijmetselarij Museum is gevestigd in de Haagse Javastraat in een voormalig woonhuis. In het souterrain is een permanente expositie, die uitleg geeft over de vrijmetselarij en haar gebruiken. Men kan er zelfs een blik werpen op een rituele ruimte en een inwijding beleven. Op de bel-etage bieden twee stijlkamers ruimte aan bescheiden wisselexposities, zoals nu ‘Vrijheid en Vooroordeel’ over vrijmetselarij in de Tweede Wereldoorlog.

Expositieruimte in het Vrijmetselarij Museum, Javastraat 2B, Den Haag. Foto: Gerlinde de Geus, 2016.


De expositie begint met uitleg over de levensvisie van de vrijmetselarij, waarin persoonlijke, religieuze en politieke vrijheid een belangrijke rol spelen. Vervolgens wordt ingegaan op het ontstaan van vooroordelen in de 18de eeuw en de complottheorieën in de 19de-eeuw, zoals die door de nazi’s in een nieuw jasje zijn gestoken. De expositie volgt in feite het verloop van de oorlog: van een ooggetuigenverslag van het bombardement op het Rotterdams logegebouw — via roof, verzet en verlies — tot de eerste notulen van een bevrijde loge in Zeeland, en de hulp van Amerikaanse ‘Monuments Men’ bij de opsporing van geroofd erfgoed.

Wat opvalt als je het verhaal volgt, is hoe actueel het onderwerp is. In ons dagelijks leven hebben wij nu ook te maken met vooroordelen en misinformatie, en zien we hoe verregaand de gevolgen daarvan kunnen zijn. Online komen beelden van oorlogsgeweld, vluchtelingen, misleidende propaganda en vernietiging van erfgoed voorbij. De retoriek van sommige wereldleiders lijkt soms rechtstreeks geciteerd uit de propaganda van de jaren 40. Je gedachten gaan vanzelf naar de vraag: ‘Als het straks fout gaat hier, hou ik dan ook aan mijn idealen vast?’

U houdt zich ook bezig met een onderzoek naar de plundering van vrijmetselaarserfgoed in de Tweede Wereldoorlog. Waaruit bestond deze plundering en wat is het doel van uw onderzoek?

Advertentie voor een openbare veiling van vrijmetselaarsbezit, verschenen in Volk en Vaderland, 2-5-1941. Bron: Vrijmetselarij Museum, Den Haag
In het kader van ‘75 jaar vrijheid’ kreeg ik van het Mondriaan Fonds in 2020 de kans om vier jaar onderzoek te doen naar de roof van Nederlands vrijmetselaarserfgoed door het naziregime. Naast gebouwen en inboedels, werden in september 1940 ook de historische archieven en bibliotheken, kunst, kostbaarheden en ander erfgoed van alle loges geroofd. Het belangrijkste doelwit was het museum van het Grootoosten in Den Haag, met de wereldberoemde Kloss-collectie. Deze wetenschappelijke bibliotheek op het vakgebied werd door Grootmeester prins Frederik in de 19de eeuw aan het Grootoosten geschonken.

De ordinaire strooptocht werd verzorgd door het Referat Internationale Organisationen, onder leiding van Werner Schwier (de latere commandant van kamp Erika), vanuit het in beslag genomen logegebouw van het Grootoosten in Den Haag. Schwier stelde een team van provinciaal liquidateurs samen, faillissementsjuristen die de loges volledig van hun bezit moesten strippen. Alle kostbaarheden van goud en zilver, waaronder regalia en gedenkpenningen, moesten bij hem persoonlijk worden ingeleverd. Voor de archieven en boeken had onder meer het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn belangstelling, dat de ‘vijand’ hiermee wilde bestuderen. Ook de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg, die in heel Europa museum- en studiecollecties roofde ten behoeve van de Hohe Schule der N.S.D.A.P. in Frankfurt, eiste de vrijmetselaarscollecties op.

Er is echter nooit vastgesteld wat precies naar welke opslaglocatie of eindbestemming is vervoerd, niet alleen omdat transporten vaak werden gewijzigd, ook omdat er kisten zijn geëvacueerd zodra de geallieerde bombardementen begonnen. Bovendien heeft het terugtrekkende Russische leger geroofde zaken aangetroffen, die als een soort legitieme oorlogsbuit zijn beschouwd en meegenomen naar Moskou. Na de bevrijding zijn met hulp van de Amerikaanse ‘Monuments Men’ veel logearchieven en -boeken teruggevonden, zo’n 80-90%, en ook vanuit Moskou heeft begin 21ste eeuw (gedeeltelijk) restitutie plaatsgevonden. Maar eigenlijk is het grootste deel van de geroofde voorwerpen nog altijd vermist. Dat verlies werd in 1945 onder Grootmeester Caron geaccepteerd, ook omdat er allerlei geruchten waren dat ‘alles’ bij een bombardement of brand zou zijn vernietigd.

Onderzoekers en instanties die zich na 1945 bezighielden met opsporing en restitutie van geroofde voorwerpen waren vaak onbekend met vrijmetselarij, waardoor het onderwerp lang over het hoofd is gezien. Mijn onderzoek richt zich nu op het in kaart brengen welke voorwerpen nog zijn vermist, zowel uit logebezit als uit de collectie van het Vrijmetselarij Museum. Het betreft onder meer prachtige gedenkstukken uit het legaat van Grootmeester prins Frederik, maar ook stukken die bijvoorbeeld de inbreng van Joodse leden in 300 jaar Nederlandse vrijmetselarij vertegenwoordigen. Het is mogelijk dat er zaken zijn verstopt voor de bezetter of gestolen uit een opslag, en na het overlijden van de betrokkene door nabestaanden te goeder trouw zijn geschonken of verkocht. Hoe meer aandacht en hoe breder het beeldmateriaal wordt verspreid, hoe groter de kans dat nog iets wordt herkend. Zelfs als er niets meer opduikt, belicht het eindrapport straks vrijmetselaarserfgoed als onderdeel van Nederlands cultuurgoed, als ook de omvang en impact van de roof, de daders en helden in dit vergeten verhaal. Ook het verzet en verlies van logeleden verdient herinnering.

Meer informatie en openingstijden van de expositie ‘Vrijheid en vooroordeel’ over vrijmetselarij in de Tweede Wereldoorlog zijn te vinden op: vrijmetselarijmuseum.nl.

Gebruikte bron(nen)

  • Bron: Dr. Andréa Kroon / TracesOfWar.nl
  • Gepubliceerd op: 28-03-2024 11:14:08