DOOR RENÉ TEN DAM - In 2021 verscheen het boek ‘Denken over Herdenken – Oorlogsmonumenten in Nederland’ van archeoloog en freelance-journalist Ruurd Kok. Onlangs verscheen van zijn hand ook de bundel ‘Als de bom valt’ over sporen van de Koude Oorlog in de Leidse regio. Daarnaast maakte hij met Reanne van Kleef en Tess van Kooperen de vijfdelige documentaire-reeks ‘Het Verdwenen Vliegveld’ over Vliegkamp Valkenburg. Uit deze onderwerpen blijkt al wel dat Kok niet alleen geïnteresseerd is in het verleden, maar ook in hoe wij het verleden ervaren en daar mee omgaan. Waar veel onderzoekers de focus leggen op het verhaal achter het oorlogsmonument, kijkt Kok in ‘Denken over Herdenken’ in eerste instantie naar het verhaal wat zich – letterlijk – voor het monument afspeelt. Het levert interessante inzichten op, zonder dat het zware kost wordt. Wat gezien het onderwerp al een prestatie op zich is.
Het 'Stoelenmonument' in het Amstelpark in Amsterdam. Foto: René ten Dam
We spreken af bij het ‘Stoelenmonument’, het tweede Rozenoordmonument, in het Amstelpark in Amsterdam. Dit monument, ter herinnering aan gefusilleerden, ligt op een steenworp afstand van de plek waar ze hun leven verloren. Daar, op de plek waar het gebeurde, staat het eerste Rozenoordmonument. Het nieuwe monument, een ontwerp van de Nederlands-Israëlische beeldend kunstenaar Ram Katzir, siert de omslag van het boek ‘Denken over herdenken’ (Uitgeverij Verloren, 2021). Het monument bestaat uit stoelen, een voor elk slachtoffer. Elke stoel staat op een tegel met daarop de naam, geboortedatum en overlijdensdatum.
‘Denken over Herdenken’ is geen strak theoretisch ingekaderd boek, maar een heel leesbare beschouwing op oorlogsmonumenten en vooral een reflectie op onze omgang met dergelijke monumenten. In het geval van Kok vaak als toeschouwer, soms als deelnemer. Tijdens ons gesprek wandelen regelmatig mensen voorbij, staan stil bij het uitgestrekte monument, lopen er soms tussendoor of lezen het paneel dat aan de rand van het monument staat.
Kok is geboren in 1969, “toen de oorlog pas 25 jaar achter de rug was”. Hij realiseerde zich dat later, hoe de generatie voor hem de oorlog bewust heeft meegemaakt en hoe actueel het onderwerp eigenlijk na 75 jaar herdenken in 2019 en 2020 nog was. Kok: “Ik ben geïnteresseerd in sporen in het landschap, de zichtbare betekenis van plekken. En oorlogsmonumenten zijn daar een heel goed voorbeeld van. Ik probeer in het boek te laten zien dat herdenken heel persoonlijk is en dat er dus ook heel veel manieren van herdenken zijn. Wat ik enorm fascinerend vind is het gedrag van mensen bij monumenten. En de betekenis van zo’n plek kan ik alleen maar achterhalen door die plek te bezoeken en heel nieuwsgierig de objecten te bekijken die zijn achtergelaten.”
Beleving van het monument
Het boek is een verslag van spontane en gerichte bezoeken aan oorlogsmonumenten en Koks zoektocht naar de betekenis van die plekken. Hij bekeek, fotografeerde, observeerde, maar herdacht zelf ook. Spontane confrontaties werden steeds meer een gerichte verkenning. Voor het boek maakte Kok lijstjes met data van onder meer vliegtuigcrashes, maar ook met fusilladedata zoals bij het Rozenoordmonument. “Ik heb al een heel lange fascinatie voor oorlogsmonumenten, maar voor het boek maakte ik lijstjes. Op de dag of week na een herdenking ging ik dan kijken. En nog steeds heb ik een lijstje met monumenten die ik wil bezoeken na een herdenking.” Het maakt duidelijk dat het Kok niet zozeer gaat om de daadwerkelijke herdenking zelf, maar om wat de bezoeker heeft achtergelaten, de beleving van het monument.
“Aanleiding voor het boek was misschien wel de vondst van een beschreven kei bij het monument op de Ginkelse Heide. Die steen was voor Britse militairen die gesneuveld zijn in Afghanistan […] Ik kwam erachter dat het wapenbroeders waren van de jongens die op de Ginkelse Heide zijn omgekomen. En dat er verschillende plekken zijn rond Arnhem, zoals bijvoorbeeld achter het Airbornemuseum, die niet alleen als herinnering dienen voor de slachtoffers van september 1944, maar ook voor para’s die elders in de wereld ná de oorlog zijn omgekomen, door zowel kameraden als nabestaanden. Dat verhaal kende ik helemaal niet. Ik ben na de vondst van de steen bij thuiskomst meteen het internet opgedoken.” Kok ziet dat rond Arnhem een interessant fenomeen is ontstaan. “Normaal gesproken geven achtergelaten objecten een verdieping, door bijvoorbeeld een foto of een biografie van een persoon, maar in de regio rond Arnhem zie je dat er een verbreding plaats vindt van de herdenking. Het gaat verder dan alleen de gebeurtenissen van september 1944.”
Monument Ginkelse Heide. Foto: Ruurd Kok
“Ook zie je dat veteranen die op hoge leeftijd zijn overleden daar herdacht worden, of zelfs begraven of de as uitgestrooid. De betekenis van die plek is enorm. En de verbreding uit zich ook doordat niet alleen kameraden van omgekomen para’s hier herdenken, maar ook ouders van gevallenen in Afghanistan. Niet alleen militairen dus.”
Instagram als beeldbank voor onderzoek
Kok bezocht voor het boek tal van monumenten, toevallig of niet, in binnen- en buitenland. Met name over het waarnemen van het gedrag lag er in praktische zin wel een enorme uitdaging voor hem. “Voor het boek ben ik dingen bewust gaan opzoeken, naar blinde vlekken in mijn monumentenervaring. Veel foto’s van mijn bezoeken laat ik zien op
Instagram. Tegelijkertijd heb ik ook dankbaar gebruik gemaakt van de wereldwijde beeldbank die Instagram is. Niet alleen voor de oorlogsmonumenten zelf, maar ook voor het bestuderen van het gedrag van mensen. Bijvoorbeeld bij het Holocaustmonument in Berlijn en het Bomber Command Memorial in Londen, waar ik in het boek ook op in ga. Sociale media en internet zijn sowieso een enorm hulpmiddel geweest bij het onderzoek voor het boek.
Bomber Command Memorial Londen. Foto: Ruurd Kok
Van herdenkingsplek naar landmark
In ‘Denken over herdenken’ stipt Kok tal van interessante onderwerpen aan, zoals de commercialisering van het herdenken. Voegt een groots opgezette herdenking iets toe of leidt het juist af van het onderwerp? Over de 75-jarige herdenking van de landingen in Normandië: “Ik heb daar destijds van tevoren over nagedacht: ga ik daar heen of niet? Wil ik er op dat moment zijn? Ik ben niet geweest en ik ben blij dat ik niet geweest ben. Het is misschien meer een evenement dan een herdenking, hoewel iedereen die de plek bezoekt zich bewust is van wat zich er heeft afgespeeld. Is een re-enactment, dus een manier om de herinnering levend te houden, hetzelfde als herdenken? Volgens mij gaat herdenken nog wel een stap verder. Het verstrekken van informatie heb je nodig om een monument te begrijpen, maar is voor mij niet hetzelfde als herdenken. Zonder een oordeel te vellen zie ik wel een verschuiving van herdenken naar beleven. Op de Ginkelse Heide zijn sommige monumenten
landmarks geworden, als onderdeel van een recreatieve route.” Binnen een dergelijke route fungeert het monument als herkenningsteken, maar tegelijkertijd houdt het wel de herinnering levend, constateert Kok. Het is lastig om de betekenis van de begrippen te duiden, zonder in de valkuil van een semantische verhandeling te vervallen. Iets waar Kok met zijn boek juist van wil wegblijven en waarin hij ook goed is geslaagd.
Anti-monumenten
De kern van het boek is herdenken versus herinneren. De meer hedendaagse anti-monumenten, die zijn ontstaan uit een beweging om elk aspect van traditionele monumenten ter discussie te stellen en uit te dagen, roepen een interactie op met de bezoekers. De klassieke oorlogsmonumenten fungeren veelal als plek van herinnering en zijn vaak afgescheiden van de publieke ruimte, soms letterlijk met een bloemenperk. Anti-monumentale monumenten nodigen de bezoeker meer uit tot een actieve beleving. Kok: “Het nieuwe Rozenoord-monument is zo’n monument dat bezoekers beweegt tot interactie. Je kunt er tussendoor wandelen, je kunt op een stoel zitten. Als bezoeker bepaal je zelf wat je doet. Terwijl je bij het oude Rozenoordmonument, op de plek waar de fusillades plaats hebben gevonden, alleen de herinnering hebt. Het is wel echt de plek, met een monument als markering van ‘Hier is het gebeurd’. Het is een voorbeeld van een klassiek oorlogsmonument, waar je op gepaste afstand bij stil staat.” Het gaat hier niet zozeer om de beleving als wel de plek van herinnering.
Het oude Rozenoordmonument, op de plek waar de fusillades plaats hebben gevonden. Foto: René ten Dam
Kok ziet dat het kunstwerk van Katzir op een locatie anders dan de historische plek een laag toevoegt aan het herdenken van de fusilladeslachtoffers. “Het toekennen van een betekenis aan een plek, door het zichtbaar te laten zijn voor anderen vind ik een heel fascinerend fenomeen. Het Rozenoordmonument, als anti-monumentaal monument, deze installatie, doet iets met deze plek. En ook met de bezoekers. Hiervoor was het gewoon een grasveld.”
“In het boek maak ik bewust een onderscheid tussen monumenten en herdenkingsplekken. Niet elk monument is een herdenkingsplek, simpelweg omdat het niet als zodanig gebruikt wordt. En niet elke herdenkingsplek is een monument. Kijk maar naar wat er in de regio Arnhem gebeurt, waar herdenkingsplekken ontstaan op plekken waar geen monument is.”
Het Rozenoordmonument nodigt uit om op een stoel te gaan zitten, om deel te nemen aan het monument. Dat ís het anti-monumentale karakter. Het deelnemen aan een traditioneel oorlogsmonument is bijna onmogelijk, daar is het ook niet voor bedoeld. De interactie bestaat naast het lezen van tekst en soms namen, doorgaans enkel uit het leggen van bloemen. Kok heeft het Rozenoordmonument vaak bezocht, maar zelf nooit in een stoel gezeten, maar “door hier op het bankje naast het monument te zitten en te observeren, neem ik net zo goed deel aan het monument. En zo heeft de kunstenaar het ook bedoeld, iedereen is vrij het monument op een eigen manier te beleven.”
Nieuwe vormen
Ziet Kok het Rozenoordmonument als voorbeeld voor de omslag die nodig is om aan een nieuwe generatie het verhaal van de oorlog levend te houden, met een meer eigentijdse manier van herdenken? Kok: “Deels, maar vergeet niet dat oorlogsmonumenten gemaakt worden door beeldend kunstenaars, ontwerpers en architecten. Voor het boek wil ik wegblijven van een theoretische studie van anti-monumentale en klassieke monumenten, maar ik zie wel dat nieuwe monumenten soms veel conceptueler zijn. Bij het nieuwe Rozenoordmonument zie je dat veel mensen even de pas inhouden, het doet iets met je.” Kok vindt dat mooi, maar realiseert zich dat het wel gaat om smaak. En tegelijkertijd dat het ook voortkomt uit de tijdgeest met andere artistieke opvattingen over de rol van kunst die meer gericht is op beleven. Hij plaatst wel een kanttekening: “maar je zult nog steeds aan informatievoorziening moeten doen, dus niet alleen een monument plaatsen, maar ook die historische context bieden. Persoonlijk zie ik het liefst een monument dat voor zichzelf spreekt, terwijl ik mij er bewust van ben dat je die informatie wel op de een of andere manier moet aanbieden. Dat is soms lastig.”
“Geen oorlogsmonument zo krachtig als de originele sporen van de oorlog. Alleen die moet je dan wel herkennen. Een mooi voorbeeld is een beschadiging aan de achterzijde van het stadhuis van Groningen, waar in de laatste oorlogsdagen heel zwaar is gevochten. Die beschadiging is als het ware ingelijst, met een korte tekst erbij. Is het een monument? Het is in ieder geval een markering. Is het een plek van herdenken? Staan mensen er bewust bij stil? Dat is wel mijn invulling van herdenken. Gebeurt dat? Daar kom je eigenlijk alleen achter als je weet of er mensen iets achterlaten of erbij stilstaan. Of is die markering toch alleen een bezienswaardigheid?”
“Monumenten zijn vaak ook niet statisch. Je ziet dat er bij monumenten toevoegingen worden gedaan. Bijvoorbeeld bij monumenten voor de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk en België, waar plaquettes worden toegevoegd voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. In Nederland doen we vaak toevoegingen met bijvoorbeeld slachtoffers uit de oorlog in Korea of veel recenter Afghanistan. Bezoekers willen zelf ook de doden een gezicht geven. Soms letterlijk door een foto bij een monument achter te laten. Vergeet ook niet dat na de oorlog de namen van die slachtoffers lokaal bekend waren, maar nu is het soms nodig om die namen weer te noemen, om de slachtoffers levend te houden.” Kok stelt daar wel een vraag bij, die menigeen zal hebben. “Die bloemen, maar vooral foto’s en teksten van bezoekers, waar blijven die? Deze lijken nu na verloop van tijd te verdwijnen. Ik pleit ervoor dat er iets mee wordt gedaan. Dat is ook de archeoloog in mij: er zou – selectief – bewaard moet worden. Het vertelt immers een verhaal.”
Noem de namen
De beide monumenten voor de slachtoffers van de fusillades bij Rozenoord illustreren de woorden van Kok. Het oudste monument, opvallend genoeg pas opgericht in 1973, is een eenvoudige witte natuursteen met een plaquette waarop vermeld staat: “Op deze plaats werden […] meer dan 100 Nederlanders doodgeschoten.” Ten tijde van het interview stond achter het monument een dranghek met daarop provisorisch een canvas doek met de namen van de slachtoffers. Het is een voorbeeld van een tijdelijke toevoeging met namen. De slachtoffers zijn uit de anonimiteit gehaald en hebben een naam gekregen. Ook het feit dat er nog steeds nieuwe monumenten bijkomen, waarvan veel voor slachtoffers van vliegtuigcrashes, intrigeert Kok. Vaak gebeurt dat op initiatief van lokale comités. Maar ze passen in de trend van het noemen van namen van alle slachtoffers.
Onderdeel van het 'Stoelenmonument'. Foto: René ten Dam
Kok geeft geen pasklaar antwoord op wat herdenken is en wat oorlogsmonumenten zijn. “Het boek is mijn denken over herdenken, maar ik wil graag mensen zelf er over laten nadenken. Er zijn meerdere manieren om te herdenken, zoals ik laat zien in het boek. Daarbij wil ik niemand veroordelen, maar heb zelf wel een voorkeur. Dat zal de lezer ook wel tussen de regels door lezen. Enkel een informatiepaneel maakt iets nog geen monument. Wat wel, daar kom ik eerlijk gezegd niet goed uit. Je zult misschien met taalwetenschappers moeten praten over de semantische betekenis, maar ook met kunsthistorici over de ontwikkelingen van kunst. Wij in Nederland noemen alles monument, maar het Duits heeft daar drie woorden voor:
Denkmal,
Mahnmal en
Ehremal. Dat geeft meer ruimte voor nuance.” Daar heeft Kok een punt. Waar het Duitse
Denkmal een monument ter nagedachtenis is aan een persoon of gebeurtenis, heeft een Mahnmal een vermanend karakter. Een
Mahnmal waarschuwt, terwijl een
Ehremal een verheerlijking is. Al die betekenissen zitten in het woord ‘monument’, wat het soms lastig maakt om in het Nederlands iets goed te duiden. Het roept in bepaalde situaties zelfs wrevel op.
“Interessant is ook dat er her en der in het land verschillende routes zijn langs crashsites, waar niet alleen geallieerden worden genoemd, maar soms ook Duitsers. En waar de plek voor geallieerden als monument wordt gezien, wordt de locatie voor de Duitsers niet zo gezien. Dat is natuurlijk een interessante tegenstelling.”
Ontwikkelingen
In het boek gaat Kok niet in op het onderscheid tussen de gedenkcultuur in Nederland en de omringende landen, wel ziet hij verschillen. “In het boek komen bezoeken in het buitenland aan bod, maar ze zijn willekeurig. Ze illustreren vooral de thema’s die ik in het boek behandel. Zo valt bijvoorbeeld de aanwezigheid van militairen op bij herdenkingsplekken, iets wat we in Nederland van oudsher niet of nauwelijks doen.” Kok ziet daar wel een kentering in ontstaan. “In het boek bespreek ik de aanwezigheid van militairen bij de onthulling van de markering van een loopgraaf op de Grebbeberg. In eerste instantie kwam mij dat vooral vreemd voor. Maar als je het vergelijkt met de para’s die herdacht worden bij Arnhem, besef je wel dat er voor de militairen een soort van verbondenheid is. Aan de andere kant was ik verbaasd over de aanwezigheid van militairen bij de dodenherdenking bij het oorlogsmonument in Leiden, iets waar enkele jaren geleden nog geen sprake van was.” Kok verklaart dat voor zichzelf met de veranderende omstandigheden in de wereld, waar meer spanningen zijn en waar ook in Nederland het leger zich meer profileert. “Dat voelt in dit geval wat vreemd aan, misschien ook omdat we niet echt een militaire traditie kennen zoals veel van de ons omringende landen.”
‘Denken over Herdenken’ heeft een wetenschappelijke basis, maar omdat Kok een heel toegankelijke schrijfstijl hanteert, blijft de lezer makkelijk aangehaakt. Kok illustreert zijn bespiegelingen aan de hand van bekende en minder bekende voorbeelden, ook met veel eigen foto’s, en laat de lezer ruimte voor een eigen visie. Kok: “Het boek is geen historische studie, ook geen zuiver academische verhandeling, maar vooral mijn persoonlijke beleving, een beschouwing.”
Met ‘Denken over herdenken’ laat Kok zien, zonder een oordeel te vellen, op welke wijze wij herdenken. Door zijn eigen ervaringen en soms worstelingen te delen, zit Kok de lezer voor geen moment in de weg. Het boek kent een thematische opzet, waarin het eerste deel enkele principes worden geïntroduceerd, over de aard en essentie van monumenten en markeringen, over het gedrag van bezoekers en over het achterlaten van voorwerpen. Het middelste deel van het boek richt zich op specifieke plaatsen: de herdenkingspraktijk in de regio Arnhem, Londen en Amsterdam. Het derde deel behandelt enkele discussies over oorlogsmonumenten, van bekladdingen tot het herdenken van de toenmalige vijand. In een epiloog komen Koks bespiegelingen samen met een oproep voor plaatsen van herinnering, als wegwijzer naar het verleden. De bezoeker heeft tenslotte duiding nodig, zeker de nieuwe generaties voor wie de oorlog steeds verder weg is.
Het boek verdient een breed lezerspubliek, van niet alleen geïnteresseerden, maar ook beleidsmakers die betrokken zijn bij het organiseren van herdenken en gedenken. Het boek biedt verschillende kaders, niet zuiver vanuit de theorie, maar vooral vanuit de beleving. Of het nu de Tweede Wereldoorlog betreft of andere tragische gebeurtenissen die ons raken.
- Denken over herdenken
- Oorlogsmonumenten in Nederland
- ISBN: 9789087049188
- Meer informatie over dit boek