Titel: | 'Maar ik ben geen schooier' - Nico van Nieuwenhuysen. Arts in Kamp Amersfoort en aan het Oostfront |
Schrijver: | Van Es, A. & Kalmann, A. |
Uitgever: | Verbum |
Uitgebracht: | 2023 |
Pagina's: | 350 |
ISBN: | 9789493028630 |
Omschrijving: | Dokter Nico van Nieuwenhuysen (1889-1967) kiest tijdens de bezetting de kant van de Duitsers. Een half jaar werkt hij als kamparts in ‘Polizeiliches Durchgangslager’ Amersfoort (PDA) waar hij talloze patiënten hardvochtig behandelt. Dan vertrekt de SS’er als chef-chirurg met de nationaalsocialistische ‘Nederlandse Ambulance’ naar het Oostfront en helpt Duitse soldaten op het slagveld. Na de oorlog krijgt Van Nieuwenhuysen twintig jaar gevangenisstraf, waarvan hij er twaalf uitzit. Zijn beroep mag hij nooit meer uitoefenen. Een schooier is hij echter nooit geweest, beweert de ex-medicus over zijn oorlogsverleden. Wie was deze man? En hoe kon hij, een voorheen gewaardeerde arts, de eed van Hippocrates zo flagrant schenden? De gepensioneerde huisarts Adriaan van Es (1948) en journalist Arjeh Kalmann (1950), beiden uit Amersfoort, zochten het uit. In hun dit jaar bij uitgeverij Verbum verschenen boek met de uitdagende titel ‘Maar ik ben geen schooier’ werpen ze als eersten licht op het leven en karakter van de beruchte Nederlandse kamparts Van Nieuwenhuysen, die, zo lijkt het, zijn keuze voor het nationaalsocialisme en misdragingen in kamp Amersfoort nooit volmondig betreurd heeft. Nog aan het einde van zijn leven noemt de man zijn werk aan het Oostfront in Oekraïne de mooiste tijd van zijn leven. Een tijd waarin hij van dichtbij moet hebben gezien hoe wreed en genadeloos de Duitsers met Russische krijgsgevangenen en andere (Joodse) slachtoffers afrekenden. Dat kennelijke gebrek aan schuldgevoel over zijn bijdrage aan nazimisdaden stemt treurig, net zoals eigenlijk de hele levensloop van Nico van Nieuwenhuysen, wiens weinig flatteuze foto op de voorkant van zijn biografie prijkt. Van Es’ en Kalmanns grondige archiefonderzoek en gesprekken met een kleinzoon van Van Nieuwenhuysen leveren het beeld op van een zelfingenomen, stugge, eerzuchtige en weinig empathische figuur die zich in de oorlog als een kille collaborateur ontpopt, niet gehinderd door morele barrières. Nico Nieuwenhuijsen – ‘van’ en i-grec zijn later door Nico zelf toegevoegd – groeit op in het hervormde gezin van een ‘selfmade’ onder-afdelingschef bij de Nederlandse Spoorwegen. In de jaren twintig en dertig is Van Nieuwenhuysen, getrouwd met Catherine (Cateau) Houck en vader van drie zoons, een aan meerdere ziekenhuizen verbonden keihard werkende chirurg en notabele ingezetene van Amersfoort. Zijn navenante royale verdiensten investeert hij in een prachtig ingerichte villa aan de statige Utrechtseweg en in ander luxueus vastgoed (tijdens de bezetting komen daar nog huizen van gedeporteerde Joden bij). Vanaf 1923 is hij ook twaalf jaar gemeenteraadslid voor de Christelijke Historische Unie (CHU), een christelijk-nationale partij voor kiezers uit de hogere burgerij. Ondanks de waardering die hij in die jaren als arts krijgt – hij is kundig en bij nacht en ontij beschikbaar – is Van Nieuwenhuysen bij medeburgers, collega’s en patiënten bepaald niet populair. Alles wat slap is en karakterloos wordt door Van Nieuwenhuysen gehaat; een man moet hard zijn en wreed, kortom "manlijk", aldus een naoorlogse karakterschets door een oude vriend. Zo gaat Van Nieuwenhuysen met mensen om, of zoals hij het zelf zegt: "Ik ben altijd een hard man geweest. Maar mijn chirurgische kant, dat kon ik en dat heb ik ook goed gedaan." Over dat laatste kunnen de bijna veertig ex-gevangenen van kamp Amersfoort die na de oorlog gezamenlijk aangifte tegen Van Nieuwenhuysen doen, niet meepraten. Uit hun uitvoerig door Van Es en Kalmann geciteerde verklaringen komt Van Nieuwenhuysen naar voren als een incompetente kamparts die zijn weerloze patiënten verwaarloost en uitscheldt voor simulanten, te lui om te werken. Maar als chirurg aan het Oostfront, waar hij van maart 1942 tot de zomer van 1944 naar hartenlust oorlogsgewonden opereert, zal hij ongetwijfeld geschitterd hebben. Status heeft hij er in ieder geval. De vijftigplusser mag zich SS-Hauptsturmführer (kapitein) noemen, nadat hij de lagere rang van Obersturmführer (1ste luitenant) geweigerd heeft – die is voor een chirurg van zijn statuur "een absurditeit". In vol ornaat – in SS-uniform gewapend met pistool – komt hij een aantal keren met verlof naar huis, waar zijn gezinsleden intussen toegewijde NSB’ers zijn en Cateau dankzij haar mans frontdienst een riant inkomen geniet. Tot de oorlog (bijna) verloren is en de Van Nieuwenhuysens naar Duitsland moeten vluchten, maar terug in Nederland in interneringskampen terechtkomen. Cateau en haar zoons komen er niet ongeschonden uit. Ook dat laten Van Es en Kalmann in hun boek zien, net als Van Nieuwenhuysens berechting, veroordeling, detentie en tien laatste levensjaren als vrij maar eenzaam man. ‘Maar ik ben geen schooier’ is alles bij elkaar een waardevolle en uitstekend gedocumenteerde daderbiografie, waarin de auteurs de gebeurtenissen kundig beschrijven, zonder te oordelen. Of Van Nieuwenhuysen geen schooier is, mag de lezer zelf bepalen. Grote meerwaarde krijgt het boek door de intensieve samenwerking met Nicolaas-John van Nieuwenhuysen (1968). Deze kleinzoon, een in Californië werkende (gevangenis)arts en psychiater, heeft niet alleen het waardevolle familiearchief ter beschikking gesteld, maar ook openhartige gesprekken met de biografen over zijn opa’s daden gevoerd. De neerslag van die prijzenswaardige confrontatie met een beladen familiegeschiedenis – geen enkel onaangenaam detail gaat Nicolaas-John uit de weg – en de uitwerking daarvan op zijn eigen leven valt in het boeiende laatste hoofdstuk ‘Gesprekken met Nicolaas-John’ te lezen. Hierin gaan Van Es en Kalmann ook in op de voor hun prangende vraag wat Van Nieuwenhuysen heeft nagelaten en als arts had moeten of kunnen doen. Zij lijken verbaasd dat hij zich nooit tegen de erbarmelijke omstandigheden in kamp Amersfoort verzet heeft. Maar was het niet verbazingwekkender geweest, als hij dat wél gedaan had? Van Nieuwenhuysen was immers, zoveel laat ‘Maar ik ben geen schooier’ zien, een man die op grond van zijn nationaalsocialistische gevoelens generlei bezwaar had tegen het aanvaarden van de functie van kamparts, zoals hij zelf na de oorlog verklaarde. Een antisemiet ook die koos voor het lidmaatschap van naziclubs als de Nederlandse Volksdienst (NVD), die aan gehandicapten en Joden zorg wilde onthouden, en ‘Medisch Front’, dat raszuivere gezondheidsidealen bepleitte. Een SS-arts kortom, die nationaalsocialistische idealen hoger achtte dan de Eed van Hippocrates. Helaas was hij in zijn beroepsgroep – zo is genoegzaam bekend – de enige niet. |
Beoordeling: | Zeer goed |