Titel: | Doorn in het vlees - Foute Nederlanders in de jaren vijftig en zestig |
Schrijver: | Ismee Tames |
Uitgever: | Balans |
Uitgebracht: | 2013 |
Pagina's: | 356 |
ISBN: | 9789460036996 |
Omschrijving: |
Over de positie van ‘foute’ Nederlanders in het naoorlogse Nederland zijn tot nu toe talloze persoonlijke getuigenissen van (kinderen van) ex-NSB'ers verschenen, waarin het particuliere leed van deze groep centraal staat. Behalve de standaardwerken "In plaats van bijltjesdag" van "A.D. Belinfante (1978) en "Snel, streng en rechtvaardig" van Peter Romijn (1989) over de juridische en politieke implicaties van de bijzondere rechtspleging waren er nog geen wetenschappelijke studies die dit leed in een breder historisch perspectief plaatsen en de nodige context bieden bij de persoonlijke en vaak emotionele verhalen. Dit hiaat beoogt het NIOD met het onderzoeksproject "Erfenissen van collaboratie" te vullen. In samenwerking met de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Brussel werd het tussen 2008 en 2012 onder leiding van historica en politicologe Ismee Tames (1976) uitgevoerd. Hoe ging de opsluiting van collaborateurs na de bevrijding nu precies in zijn werk? Hoe verliep hun integratie in de samenleving na bestraffing en internering? En wat zeggen de manieren waarop dat alles in zijn werk ging over de naoorlogse ideeën ten aanzien van ‘goed burgerschap’? Dat waren de vragen die in dit grootschalige onderzoek centraal stonden. In haar proefschrift "Van landverraders tot goede vaderlanders" ontrafelt Historica Helen Grevers (1986) de interneringspraktijk tussen 1940 en 1950. Eind jaren veertig waren bijna alle geïnterneerde Nederlanders weer op vrije voeten; hoe het deze tienduizenden ex-collaborateurs tussen 1950 en 1970 verging, beschrijft Ismee Tames in "Doorn in het vlees. Foute Nederlanders in de jaren vijftig en zestig". Tames, die onder meer met "Besmette jeugd. Kinderen van NSB’ers na de oorlog" (2009) al eerder over 'foute' Nederlanders publiceerde, rekent in haar boek af met een aantal hardnekkige generalisaties over de re-integratie van deze groep. Zo laat zij op basis van niet eerder bestudeerd archiefmateriaal, verhalen van betrokkenen, privédocumenten en eigentijdse publicaties in diverse media overtuigend zien dat ex-NSB’ers niet massaal met de nek aangekeken werden en een nieuwe plek in de samenleving konden verwerven. Daar stond wel iets tegenover. Ex-politieke delinquenten moesten openlijk de nazi-ideologie afzweren, schuld bekennen en erkennen dat ze fout waren geweest. Deze voorwaarden weerspiegelden het morele gelijk van het ‘goede’ deel van de naoorlogse samenleving en bezorgden het 'foute' deel niet zelden een hardnekkig en diep gevoel van onvolwaardigheid en afhankelijkheid. Oud-collaborateurs die aanpassing aan de nieuwe heersende morele ordening weigerden, bleven een ‘doorn in het vlees’ van de Nederlandse maatschappij. Zo bijvoorbeeld de overtuigde nationaalsocialist en ex-SS'er Paul van Tienen, voor de buitenwacht de personificatie van dé nazi en de Alte Kameraden. Diehards voor wie de nationaalsocialistische leer belangrijker was dan 'goed vaderlanderschap'. Fanatieke types die categorisch weigerden hun ideaal van een raszuivere volksgemeenschap aan de wilgen te hangen. Zij vormden echter slechts een kleine groep, die na de oorlog wél veel aandacht kreeg. Ten onrechte. Want uit Tames' boek blijkt dat het veel vaker voorkwam dat oud-collaborateurs met het nationaalsocialisme braken en alle kansen aangrepen om te re-integreren. Dat gebeurde op alle mogelijke manieren – de groep ex-politieke delinquenten was alles behalve homogeen. Maar in het leven van alledag was (ver)zwijgen wel de meest gehanteerde strategie. Daarbij had overigens niet iedereen evenveel moeite om met het nationaalsocialisme te breken. Als je (weer) kerkelijk was, kon je met succes je heil in de protestantse of katholieke zuil zoeken. Voor niet-ideologisch gedreven opportunisten van het type ‘twaalf ambachten, dertien ongelukken’ (een niet onaanzienlijke groep) had de NSB-identiteit sowieso nooit erg veel betekend. Bij de sociale dienst werden zij na de oorlog niet structureel slechter behandeld dan anderen. Wilde je als voormalig collaborateur daarentegen je 'oude' nationaalsocialistische overtuigingen wél combineren met 'goed vaderlanderschap', omdat je vond dat niet alles aan je verleden even slecht was geweest, dan had je in het naoorlogse Nederland een probleem. Zo was in het politieke bedrijf de scheidslijn tussen 'goed' en 'fout' haarscherp getrokken. Een eigen zuil voor ex-politieke delinquenten was ondenkbaar en andere routes dan afstand nemen van je verleden of het geheimhouden waren er voor oud-collaborateurs met politieke aspiraties niet. Die scherpe scheidslijn tussen goed en fout ondervonden ook de ex-politieke delinquenten die in de jaren vijftig bij de ambtenaren van het Bureau Bijzondere Rechtspleging (BBR) om herstel van rechten verzochten. Niet alleen hun oorlogsverleden, maar ook hun gedrag daarna was bij de beoordeling doorslaggevend. In de jaren zestig, toen de oorlog verder weg lag en de herinnering aan het collaboratieverleden abstracte vormen aannam, kreeg het stigma ‘fout’ een nog zwaarder gewicht. In de pers werden oud-politieke delinquenten inzet van een (linkse) jongere generatie om vermeende verrotte (kapitalistische) structuren van de naoorlogse samenleving bloot te leggen en de mythe van het eensgezinde en heldhaftige Nederland tijdens de oorlog te ontkrachten. In plaats van integratie van ex-collaborateurs kwam hun ontmaskering centraal te staan. Niet om individuen aan de schandpaal te nagelen, maar om de heersende elite aan te pakken. De wijze van kijken naar collaborateurs ontwikkelde zich in de jaren vijftig en zestig dus bepaald niet van afwijzing naar meer openheid of van zwart-wit naar nuance. Voor dat laatste zou pas in de jaren tachtig meer aandacht komen. "Doorn in het vlees" is goed geschreven, informatief en rijk aan veelzeggende details. De thematische hoofdstukken met prettig leesbare illustratieve portretten van exemplarische figuren geven inzicht in de diverse manieren waarop ex-politieke delinquenten hun terugkeer in de samenleving vormgaven, in de voorwaarden waarop zij weer konden meedoen en in de wijze waarop er over hen in de politiek, de pers en de ambtenarij werd gedacht. Door een strakke focus op die naoorlogse dynamiek zonder morele oordelen over wie goed waren en wie fout, geeft Tames een nieuwe impuls aan het onderzoek naar (de omgang met) het Nederlandse collaboratieverleden - die 'doorn in het vlees' van de recente geschiedenis. |
Beoordeling: | Goed |