Danzig (Pools: Gdañsk) was vanaf de Poolse opdeling in 1793 een onderdeel van Pruisen. Tussen 1807 en 1814 werd het een vrije stad onder eigen zelfbestuur, maar in feite een Vazalstaat van Napoleon. Tijdens het Congres van Wenen in 1814 werd Danzig weer aan Pruisen toegekend en werd het ingedeeld bij de provincie West-Pruisen. Hiermee maakte de stad vanaf 1871 deel uit van het Duitse Keizerrijk. Nadat Duitsland de Eerste Wereldoorlog had verloren, werd bij het Verdrag van Versailles West-Pruisen afgestaan aan Polen. De stad Danzig werd echter een vrijstaat onder toezicht van de Volkenbond. Vanaf dat moment was de stad een twistpunt. Polen vond dat het aan de Poolse Staat toebehoorde en Duitsland en de Duitse meerderheid in Danzig vond dat de stad een deel van Duitsland hoorde te zijn.
Als overheid trad in Danzig een Senaat op, bestaande uit een voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en 20 senatoren. Deze werden gecontroleerd door de Volkstag. Vanaf 1922 onderhield men in Danzig een grondwet die geheel was afgeleid van die van de Weimar Republiek. Internationaal werd de stad echter vertegenwoordigd door Polen. In 1930 werd de NSDAP de grootste partij in de Volkstag en in 1933 behaalde zij zelfs met 57% een absolute meerderheid. Na de inval in Polen werd Danzig in 1939 door Duitsland geannexeerd, maar bleef als ehemalige Freie Stadt Danzig voortbestaan onder leiding van Gauleiter Albert Forster. Op 26 oktober 1939 ontstond de Rijksgouw Danzig die later zou opgaan in Rijksgouw Danzig-West-Pruisen.