In 1942, toen het offensief van de U-boten het hoogtepunt had bereikt, zou het optreden van een sterk oppervlakte-kaderschip in de Atlantische Oceaan een beslissende uitwerking kunnen hebben op de Britse weerstand. In de Franse kustplaats Saint-Nazaire bevond zich niet alleen een compleet uitgeruste onderzeebootbasis, maar ook het enige droogdok buiten de Duitse wateren, dat groot genoeg was om het Duitse slagschip Tirpitz plaats te bieden. Het was daarom dan ook van het grootste belang om het droogdok van Saint-Nazaire te vernietigen. Half januari 1942 was het Duitse slagschip Tirpitz opgestoomd naar de kust van Noorwegen en het vermoeden bestond dat deze uit zou breken naar de Atlantische Oceaan waar het een bedreiging zou vormen voor de geallieerde konvooien. Er waren al vier pogingen ondernomen om de Tirpitz, dat na het tot zinken brengen van de Bismarck het machtigste Duitse slagschip was, te vernietigen, maar deze waren geen van alle geslaagd en het was duidelijk dat een andere strategie noodzakelijk was.
Het droogdok van Saint-Nazaire
Saint-Nazaire ligt op de noordoever van het Loire-estuarium (een wijd uitopende trechtervormige riviermond), ongeveer 6 mijl van de monding. Dit estuarium is aan de kust bijna en mijl breed en zelfs nog breder bij Saint-Nazaire, waar de dokinstallaties aan de oostzijde van de haven in noord-zuid richting lopen. De Avant Port is het gebied dat ingesloten wordt door twee betonnen armen die ongeveer 460 meter in het estuarium uitsteken terwijl daarachter en door de zuidelijke sluis ermee verbonden, het Bassin de Saint-Nazaire ligt, dat ongeveer 280 meter breed is en vier sluisdeuren bevat. Achter het Bassin de Saint-Nazaire en ermee verbonden door een smal diep kanaal met een draaibrug, ligt het Bassin de Penhouet. Schepen tot 10.000 ton kunnen door de zuidelijke sluis in het Bassin de Saint-Nazaire komen, terwijl grotere schepen het binnenste bassin binnenvaren, het Forme Ecluse oftewel het Normandiëdok.
In verband met de enorme afmetingen van dit Normandiëdok en de grote druk van het water dat hierin verwerkt moest worden, werd het aan beide zijden gesloten door stalen schuifdeuren van 51 meter lang, 16,5 meter hoog en bijna 11 meter breed. Deze deuren waren gebouwd als stalen dozen met afzonderlijke ruimten, die onder water gezet konden worden om de uitwendige waterdruk te weerstaan als het dok leeg was. Elke sluisdeur gleed opzij weg in een ondergrondse holte aan de westzijde van het dok. Aan de westkant bevond zich ook een pomphuis met motoren en pompen die ruim 12 meter onder de grond waren opgesteld en die gebruikt konden worden om het dok leeg te pompen. De Tirpitz had dit Normandiëdok nodig en bijna even waardevol waren de bunkers van de onderzeeboten, waarvan er negen al gereed waren en vijf nog in aanbouw waren. Tussen de zuidelijke sluis en de Loire lag het oude stadsgedeelte van Saint-Nazaire, waarvan veel mannelijke inwoners in de haven werkten: 5.000 soldaten bewaakten het havengebied en nog eens 1.000 soldaten bemanden de kanonnen langs de oevers van de riviermond om het tegen een aanval vanuit zee of de lucht te beschermen.
Voorbereidingen en plannen
Reeds in augustus 1941 was al een aanval op Saint-Nazaire overwogen, maar de ondiepe wateren van het Loire-estuarium werden te gevaarlijk geacht, er was een gebrek aan geschikte vaartuigen en een verrassing zou onmogelijk zijn in verband met de 300 mijl lange reis vanuit Engeland naar het uiteindelijke doel. Verder was het Duitse verdedigingswerk afschrikwekkend.
In februari 1942 kregen luitenant-kolonel A.C. Newman, van het Essex Regiment, en kapitein-luitenant ter zee R.E.D. Ryder, van de Royal Navy, het bevel om naar Londen te komen om daar een briefing bij te wonen voor een ‘speciale missie’. De voornaamste opdracht tijdens deze briefing bleek de vernietiging van het Normandiëdok te zijn en al vrij snel werd duidelijk dat voor een dergelijk operatie een torpedobootjager nodig zou zijn. Hiervoor werd uiteindelijk de voormalige Amerikaanse torpedobootjager USS Buchanan (DD131) gebruikt die door de Engelsen werd omgedoopt tot HMS Campbelltown. Zo werden twee van de vier schoorstenen verwijderd en de andere twee kregen een Duits aanzien. Verder werd de bewapening aangepast, de brug en het stuurhuis bepantserd en de dekken geklaard. Vervolgens werden ongeveer 4,25 ton aan explosieve ladingen aangebracht. De explosieve lading bestond uit 24 Mk 7 dieptebommen in 6 met beton versterkte stalen kisten met een ontsteking afgesteld op 8 uur na inwerkingstelling. Het schip moest na het rammen van de sluisdeuren tot zinken worden gebracht zodat het niet zou kunnen worden weggesleept vóór de ontploffing. Behalve de ongeveer 250 commando's die aan boord van de HMS Campbeltown zaten, zouden andere ploegen met motorboten naar hun bestemming varen omdat het makkelijker navigeren was in het ondiepe kanaal naar Saint-Nazaire. Één van deze motorboten kreeg tevens de taak om het Normandiëdok binnen te varen als de buitenste sluisdeur was opgeblazen om de binnenste deur te torpederen. Vervolgens zouden speciale troepen aan land gaan om de overige installaties te vernietigen. Op 25 maart was de complete strijdmacht die ingezet zou worden tijdens deze operatie, die was omgedoopt in Operatie Chariot, in Falmouth verzameld, en als vertrekdatum werd 27 maart 1942 vastgesteld, maar aangezien alles gereed was en er en kans bestond dat het goede weer zou omslaan, kreeg Ryder toestemming om een dag eerder te vertrekken.
Op 26 maart 1942 om 14.00 uur vertrokken de motorboten met de commando’s aan boord vanuit de haven van Falmouth, die een uur later werden gevolgd door drie torpedobootjagers. Zij moesten een watervlakte van ongeveer 300 mijl oversteken, waar de vijand aanhoudend patrouilleerde, en daarna over de monding van de Loire opstomen. De totale strijdmacht bedroeg 611 man. Om 07.00 uur op 27 maart 1942 werd in de buurt van de Franse kust een Duitse onderzeeboot gezien. De HMS Tynedale opende het vuur, maar de onderzeeboot wist op tijd te duiken en werd niet meer gezien. Echter, enkele uren later kwam de onderzeeboot weer boven water en seinde aan het Duitse commando van Groep West dat drie torpedobootjagers en tien torpedoboten in de richting van de Franse kust voerden. Tegen 20.00 uur werd het tijd voor de escorte torpedobootjagers om het konvooi te verlaten. De kanonneerboot die door de HMS Atherstone werd gesleept om brandstof te besparen, werd losgegooid en kwam langszij de HMS Atherstone om Newman, Ryder en hun staf aan boord te nemen. Aan de vlaggenstok van elk schip wapperde nu de Duitse vlag en er moest nog ongeveer 75 mijl worden afgelegd.
Om 22.15 uur gleed de strijdmacht langs het donkere silhouet van de Britse onderzeeboot HMS Sturgeon, die als een controlepunt aan de ingang van de Loire lag. Op dat moment stegen in Engeland 35 Armstrong Whitley-bommenwerpers en 25 Vickers Wellington toestellen op met bestemming Saint-Nazaire. Zij moesten de omgeving van het Normandiëdok en de noordkant van het Penhouet Bassin en de aangrenzende scheepshellingen bombarderen. De eerste golf van bommenwerpers arriveerde om 23.30 uur en ontmoette hevig afweervuur. Enkele bommen werden afgegooid, maar het wolkendek was ondertussen zo intens geworden en was zo ver gedaald dat het onmogelijk was om hun missie te vervolgen en zij besloten daarom terug te keren naar hun basis. Het gedrag van de vliegtuigen had echter de achterdocht gewekt van kapitein-ter-zee C.C. Mecke, commandant van de maritieme luchtdoelbatterij en hij gaf daarom de kanonbemanningen opdracht zeer alert te zijn en op hun posten te blijven en in het bijzonder hun aandacht naar de zeezijde te richten.
De strijdmacht van Newman, gehuld in de mist en de bewolking die het Britse bombardement had gestopt, voer op zaterdag 28 maart om 00.30 uur het Loire-estuarium binnen. Aan boord van de HMS Campbeltown waren benedendeks ondertussen de tijdbuizen in werking gesteld en het zuur beet zich langzaam een weg door het metaal. Wanneer het proces voltooid was, zouden de bommen ontploffen. Toen om 01.20 uur de eerste kanonneerboot de toren van Les Morées passeerde, werd de bemanning opgeschrikt door de zoeklichten die plotseling vanaf de wal over het schip schenen. Kwartiermeester Pike, een deskundige op het gebied van Duitse seinen, aarzelde geen moment, hief een Aldislamp omhoog en begon een sein uit te spellen waarin werd beweerd dat de strijdmacht conform de orders naar de haven opstoomde. Ryder vuurde op dat moment met een VERY-seinpistool een herkenningssein af dat volgens de Britse inlichtingendienst juist was voor die periode, maar Ryder wist niet dat dit sein de verkeerde tint rood had en daarom openden de Duitsers om 01.28 uur het vuur met alle beschikbare kanonnen, waarna de Britten dit vuur beantwoordden. De Duitse vlaggen werden snel gestreken en de Britse marinevlag ontplooide zich in hun plaats.
De HMS Campbeltown, dat het grootste schip was, was het voornaamste doel. Een directe treffer veegde een kanon weg en maakte vele slachtoffers onder de dicht op elkaar gepakte commando's. Benedendeks drongen granaten door de scheepsromp en zaaiden dood en verderf. De commandant van de HMS Campbeltown, luitenant-ter-zee der 1e klasse S.H. Beattie, lokaliseerde snel de plaats waarop hij moest mikken en gaf de order: 'Gereed houden om te rammen!', en om 01.34 uur ploegde de HMS Campbeltown zich een weg door een antitorpedonet en liep te pletter tegen de buitenste deur. Bijna 11 meter van de romp werd in elkaar gedrukt als een sardineblikje zodat de boeg vooruitstak over de binnenkant van de deur. Toen gingen de commando's aan het werk en enkele tellen later waren Newman en zijn ploeg aan wal en renden naar het gebouw dat hij als hoofdkwartier had uitgekozen. Van vijandelijke schepen en vanaf de wal werden Newman en zijn mannen zwaar onder vuur genomen.
Het was nu de taak van kapitein Pritchard, de officier die de leiding had over alle vernietigingsploegen, om het zuidelijke dok onbruikbaar te maken. Twee van zijn mannen lieten bommen zakken tussen de rompen van twee sleepboten die langszij het dok lagen en de overige manschappen dekten de beide soldaten. Even later volgden er twee enorme explosies, gevolgd door het luid gesis van de ketelruimten toen deze onder water liepen. Tijdens hun vervolgtocht werd Pritchard echter doorstoken door een bajonet van een Duitser die uit het niets opdoemde.
In de omgeving van het Normandiëdok waren ondertussen de overgebleven commando's in actie gekomen. Zij wisten onder hevig vuur liggend de kanon- en zoeklichtposities te bestormen en uit te schakelen. Vervolgens werden de kanonnen vernietigd en wisten ze zich, volgens het plan, terug te trekken naar de brug over de oude ingang om deze te verdedigen. Ondertussen was een andere eenheid, onder leiding van luitenant Chant, bij het pomphuis aangekomen en wist deze te vernietigen. Chant en zijn mannen trokken zich vervolgens ook terug in de richting van de brug van de oude ingang en toen zij daar eenmaal waren aangekomen, was het 02.00 uur.
Het draaihuis van de deur waarop de HMS Campbeltown vastzat was reeds vernield, maar aan de andere eind van het dok woedde een hevige strijd. De vernielingsploeg voor het draaimechanisme van de noordelijke deur had haar bommen gelegd, maar de ontploffing daarvan was opgehouden omdat andere ploegen nog bezig waren bommen te leggen in het gebied. De situatie werd echter nog gevaarlijker door de beschietingen van diverse 20-mm kanonnen en vanaf zes schepen die nog in het dok lagen. Sergeant Carr gaf uiteindelijk zijn mannen opdracht weg te gaan en liet alle geplaatste explosieven tot ontploffing brengen. Het water stroomde vervolgens door de sluisdeuren en de vernielingen in het havengebied waren voltooid.
Voor Newman, die zich in het hoofdkwartier bevond dat tussen de pakhuizen lag, werd het succes van de operatie duidelijker naarmate de ploegen terugkwamen en rapport uitbrachten. Al vrij snel bleek echter dat de geplande aftocht zo goed als onmogelijk bleek te zijn, omdat de rivier was veranderd in één vlammenzee van brandende benzine waarop de wrakken van acht motorboten en de torpedomotorboot van luitenant-ter-zee der 3e klasse Wynn dreven. De landstrijdkrachten hadden tot op dat moment het zo druk gehad met hun taken, dat ze het als vanzelfsprekend hadden beschouwd dat de boten er zouden zijn als ze die nodig hadden. Twee motorboten hadden echter toch kans gezien de oude ingang te bereiken en wisten luitenant Smalley en zijn mannen op te pikken en koers te zetten naar de rivier. Door de enorme vlammenzee en de nog enkele aanwezige zoeklichten lichtte de boot op, en vloog even later dan ook in brand toen enkele lichtspoorgranaten de benzinetanks raakten. Ook de meeste van de overige overgebleven motorboten werden vernietigd, waarbij velen om het leven kwamen.
Wynn had ondertussen een motorboot gevonden en deze opzettelijk achter de rest van de strijdmacht gehouden, daarbij wel wetende dat slechts zijn hoge vaarsnelheid hem van vernietiging zou kunnen redden. Toen hij echter door de zoeklichten ontdekt werd, voer hij met hoge snelheid door de branden en ontploffende granaten heen over een rivier van vlammende benzine. Op dat moment nam een van de boten de bemanning van de HMS Campbeltown aan boord en juist buiten de oude ingang stond een andere boot in lichterlaaie. Omdat de HMS Campbeltown vastzat op de buitenste sluisdeur kon Wynn het Normandiëdok niet binnenvaren en de binnenste noordelijke deur torpederen, maar Ryder, die op het punt stond aan wal te gaan om zich ervan te overtuigen dat de bommen die het schip tot zinken moesten brengen hun werk hadden gedaan, gaf Wynn het bevel om zijn torpedo’s met vertraagde werking te gebruiken om de buitenste deur te vernielen van de sluis bij de oude ingang. De torpedo’s deden uiteindelijk hun werk en de torpedoboot stoof vervolgens met een snelheid van 40 knopen stroomafwaarts. Echter, in een opwelling van medelijden stopte Wynn plotseling zijn motorboot en voer achteruit om twee mannen van een met olie bedekt Carleyvlot op te pikken en juist op dat moment werd de boot door een zware granaat getroffen en vloog in brand. Wynn, die hierbij bewusteloos was geraakt, werd uit het vuur getrokken door sergeant-machinist Lovegrove, die hem urenlang in het water ondersteunde voordat hij kans zag hem op en vlot te trekken. Van de 16 man die oorspronkelijk aan boord van de boot waren, brachten er slechts 4 van hen het er levend van af.
Ryder keerde rond deze tijd terug naar de kanonneerboot en gaf om ongeveer 02.30 uur aan luitenant-ter-zee der 2e klasse Curtis opdracht de rivier op te varen, zodat hij een goed overzicht zou krijgen van de algemene toestand op dat moment. Wat hij echter te zien kreeg op dat moment was rampzalig. De enige resterende actie vond plaats midden op de rivier, waar één van de boten dapper een andere te hulp schoot. Beiden lagen echter onder hevig vuur en Ryder gaf het bevel om te trachten het vijandelijke kanon uit te schakelen. Dit bevel kwam echter te laat, want juist op dat moment vlogen beide boten in de lucht. Ryder en zijn bemanning zetten vervolgens koers naar de open zee door drijvende wrakstukken en lijken, en het gehuil en de ontploffing van granaten.
Ongeveer 100 mijl verder in de baai vond later nog een noemenswaardig incident plaats. De Duitse torpedobootjager Jaguar was ondertussen op de hoogte gebracht van de gevechten in Saint-Nazaire en kreeg toestemming om een kleine schaduw aan bakboord van hem te onderzoeken, en met zijn zoeklichten vond hij de kleine HMS ML-306 onder commando van luitenant-ter-zee der 2e klasse Henderson. Op het moment dat de commandant van de Jaguar van plan was om de overgave te eisen van de HMS ML-306, waar zich op dat moment 14 bemanningsleden en 16 commando’s op bevonden, werd zijn schip onder vuur genomen door Lewis- en Brenguns en zijn zoeklichten vlogen aan scherven. De Jaguar antwoordde met zwaar mitrailleurvuur waarbij vele doden en gewonden vielen. De commandant van de Jaguar, luitenant-ter-zee der 1e klasse Paul, gaf de bemanning van de HMS ML-306 uiteindelijk de kans zich over te geven. Sergeant Durrant, die tijdens het eerste vuurgevecht al vier keer was getroffen richtte echter een vuurstoot op de Jaguar, waardoor de Britse boot weer zwaar onder vuur werd genomen. Bij het aanbreken van de dag dreef de boot hulpeloos rond en het dek lag bezaaid met slachtoffers. Durrant, die stervende was door wonden in hoofd, borst, buik, beide benen en beide armen, lag onder de Lewisgeweren. Uiteindelijk was Henderson genoodzaakt om zich over te geven.
Wat er van de strijdmacht aan wal overbleef, splitste zich in kleine groepjes op en trachtte naar het open land te ontvluchten. Echter, niet velen zouden kans zien om uit Saint-Nazaire te ontsnappen. De commandant van de HMS Campbeltown, luitenant-der-zee der 1e klasse Beattie, was door een Duitse trawler opgepikt en overgebracht naar het Duitse hoofdkwartier. Tijdens zijn ondervraging was Beattie zeer teleurgesteld dat hij de Campbelltown nog zag liggen. Het was inmiddels al circa 10.35 uur en het laatst mogelijke tijdstip dat was berekend voor de ontploffing was 09.30 uur. De Duitse inlichtingenofficier die Beattie ondervroeg zei nog: jullie mensen wisten zeker niet hoe zwaar die sluisdeur wel is, het rammen met een kleine torpedoboorjager is werkelijk een zinloze actie! Juist op dat moment (10.35h) explodeerden de ladingen in de Campbelltown met een ongelooflijke hevigheid. Toen de trillingen wat minder werden merkte Beattie droog op: "Ik hoop dat dit voor u voldoende bewijs is van het feit dat we de sterkte van de sluisdeur wel degelijk niet onderschat hebben". De ondervraging werd onmiddellijk beëindigd. De ontploffing vond plaats juist op het moment dat een groot gezelschap Duitse officieren en technici het wrak van de HMS Campbeltown inspecteerde. Een enorme ontploffing verbrijzelde de ramen van het kantoor waarin de ondervraging plaats vond en een grote zwarte wolk schoot van de HMS Campbeltown omhoog. De sluisdeur scheurde uit elkaar en een vloedgolf, die de ontredderde torpedobootjager tot half in het Normandiëdok meevoerde, stroomde naar binnen.
Van de 18 vaartuigen die het Loire-estuarium waren binnengevaren, keerden slechts 2 boten veilig terug naar Groot-Brittannië. Van de 611 manschappen die hadden deelgenomen aan deze actie, kwamen er 169 om het leven, waarvan 64 commando's, werden er 215 gevangen genomen en afgevoerd naar diverse krijgsgevangenkampen en wisten er 227 veilig terug naar huis te keren. De Duitsers behandelden de gevangenen met veel respect, maar zwaar bestraft werden de dappere Fransen die in hun eerste opwelling van alle kanten kwamen toerennen om hulp te verlenen, hopende dat dit het eerste teken van hun naderende bevrijding was. Hun offer was echter niet tevergeefs geweest. Het Normandiëdok werd nooit meer door de Duitsers gebruikt en de Tirpitz kwam later aan zijn eind zonder ooit de wateren van de Atlantische Oceaan te hebben doorkliefd. In 1947, tijdens een herdenkingsdienst die gehouden werd op de plaats waar eerder deze raid had plaatsgevonden, werden de overlevenden door de Franse minister-president toegesproken: "Jullie waren de eersten die ons hoop gaven".
Naar aanleiding van deze actie, die bekend stond onder de naam 'Operatie Chariot', werd later het Victoria Cross toegekend aan:
1. Captain Robert Ryder - Royal Navy.
2. Lieutenant-Commander Stephen Beattie - Royal Navy.
3. Able Seaman William Savage - Royal Navy.
4. Sergeant Thomas Durrant - no.1 Commando Royal Engineers.
5. Lieutenant-Colonel Augustus Newman - no.2 Commando.
Verder werden de volgende onderscheidingen nog toegekend:
4 x Distinguished Service Order.
17 Distinguished Service Cross.
11 x Military Cross.
4 x Sea Gallantry Medal.
5 x Distinguished Conduct Medal.
24 x Distinguised Service Medal.
15 x Military Medal.