Vanwege het in 1930 vastgestelde Vlootverdrag van Londen, was het Japan niet meer toegestaan om torpedobootjagers boven een bepaalde waterverplaatsing te construeren. In een poging deze regels te ontduiken werd in de jaren 1930 een klasse schepen ontwikkeld met een waterverplaatsing onder de 600 ton maar met een relatief zware bewapening. Deze schepen werden gepresenteerd als Chidori-klasse torpedoboten om de indruk te wekken dat het niet om torpedobootjagers ging. Van de vier in deze klasse gebouwde schepen gingen er drie tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren en viel er één in handen van de Britten aan het einde van de oorlog.
Chidori (1933) |
13 oktober 1931:
kiellegging 1 april 1933: tewaterlating 20 november 1933: aflevering 21 december 1944: gezonken |
Manazuru (1933) |
22 december 1931:
kiellegging 11 juli 1933: tewaterlating 31 januari 1934: aflevering 1 maart 1945: gezonken |
Tomozuru (1933) |
11 november 1932:
kiellegging 1 oktober 1933: tewaterlating 24 februari 1934: aflevering 24 maart 1945: gezonken |
Hatsukari (1933) |
6 april 1933: kiellegging 19 december 1933: tewaterlating 15 juli 1934: aflevering 1948: gesloopt |
Nadat in 1930 het Vlootverdrag van Londen werd vastgesteld, was het niet meer toegestaan om torpedobootjagers te bouwen met de tot dan toe gebruikelijke waterverplaatsing. In antwoord hierop werd in de jaren 1930 een ontwerp in Japan gemaakt voor een klasse schepen met een waterverplaatsing van rond de 600 ton, het formaat van een gemiddelde torpedoboot, maar met een veel zwaardere bewapening dan een gemiddelde torpedoboot. De klasse werd dan ook gepresenteerd als torpedoboot en zou uiteindelijk twintig schepen moeten tellen. Volgens het productieprogramma van 1931 werden vier schepen gebouwd, de overigen zouden volgens een tweede productieprogramma van 1934 worden gebouwd.[1]
Bij het ontwerp kreeg de Chidori-klasse een standaard waterverplaatsing van 544 ton bij een lengte van 82 meter en een breedte van 7,40 meter, met een gemiddelde diepgang van 2,50 meter. De twee schroeven werden aangedreven door twee Kampon geschakelde turbines. De twee Kampon boilers leverden totaal 11.000 shp, waarmee een topsnelheid van 30 knopen (55,6 km/u) bereikt kon worden. Met een brandstofvoorraad van 152 ton kon bij een kruissnelheid van 10 knopen (19 km/u) een afstand van 17.000 km worden afgelegd. De 120 bemanningsleden hadden de beschikking over drie stuks 127 mm geschut, een 12,7 mm machinegeweer, twee batterijen van elk twee 533 mm torpedolanceerbuizen en een dieptebommenwerper.[2][3][4]
Al snel na gereedkomen van het eerste schip bleek dat het zwaartepunt veel te hoog lag omdat het gewicht 92 ton te veel omvatte. Om dit te compenseren werd bij de rest van de klasse een uitstulpsel aan de romp aangebracht wat echter onvoldoende bleek te zijn. Op 12 maart 1934 vond in zwaar weer een ongeval plaats met de Tomozuru, waarbij 92 opvarenden om het leven kwamen toen het schip omsloeg. Dit Tomozuru incident leidde tot een grote herziening van het ontwerp en verbouwing van de eerste vier schepen tussen augustus en december 1936. De opbouw werd verlaagd, het hoofdgeschut werd vervangen door 120 mm / 45 Type 3 geschut, één van de torpedolanceerinstallaties werd verwijderd en 100 kg ballast werd extra aangebracht. Hierdoor werd wel de topsnelheid gereduceerd tot 28 knopen (51,9 km/u). Door de vele wijzigingen die werden toegepast, ontstond een nagenoeg nieuw ontwerp. De zestien schepen die nog moesten worden gebouwd, werden dan ook gerangschikt in een nieuwe klasse, de Otori-klasse (1935).[5][6][7][8]
Alle vier de schepen werden in 1937 ingedeeld bij de 21e Torpedoboot Flottielje en werden ingezet tijdens de 2e Chinees-Japanse oorlog. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de gehele flottielje ingezet bij de strijd om de Filippijnen en Nederlands-Indië. Begin 1942 werd het flottielje opgeheven en werden de vier schepen ingezet als escorteschepen. Hierbij werden de schepen opnieuw bewapend, waarbij het achterste stuk 127 mm geschut werd verwijderd, een 7,7 mm machinegeweer, 2x2 25 mm 25/60 Type 96 luchtafweer en vier dieptebommenwerpers Type 93 werden geplaatst met totaal 48 dieptebommen.[9]
In 1944 werden bij de nog in dienst zijnde schepen het nog eens 6 stuks 25/60 Type 96 enkelvoudig luchtafweer geplaatst. Eenzelfde stuk luchtafweer werd voor de brug gemonteerd en zes enkelvoudige stukken 25 mm geschut kwamen op diverse locaties het luchtafweer versterken.[10][11][12]
Klasse: | Chidori-klasse (1933) |
Aantal in klasse: |
4 |
Land: |
Japan |
Type: |
Torpedoboten |
Waterverplaatsing: |
bij constructie: 535 lt (544 t) standaard 738 lt (750 t) maximaal na reconstructie: 600 lt (610 t) standaard 815 lt (828 t) maximaal |
Lengte: |
82,0 meter |
Breedte: |
bij constructie: 7,40 meter na reconstructie: 8,10 meter (met uitstulpingen) |
Diepgang: |
bij constructie: 2,50 meter na reconstructie: 2,38 meter |
Aandrijving: |
2x Kampon watertubbe boilers 2x Kampon impuls turbines 2 schachten 11.000 shp (8.200 kW) |
Snelheid: |
bij constructie: 30 knopen (55,6 km/u) na reconstructie: 28 knopen (51,9 km/u) |
Bereik: |
bij constructie: 5.600 km bij 14 knopen (26 km/u) na reconstructie: 3.000 km bij 14 knopen (26 km/u) |
Bewapening: |
bij constructie: 3x1 127 mm Type 3 geschut 1x 12.7 mm machinegeweer 2x2 533 torpedolanceerinrichtingen 1x dieptebommenwerper 9 dieptebommen |
Bemanning: |
120 |