Titel: | De laatste 242 - De terechtstelling van collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog |
Schrijver: | Rezsöhazy, Élise & Roden, Dimitri |
Uitgever: | Lannoo |
Uitgebracht: | 2023 |
Pagina's: | 272 |
Taal: | Nederlands |
ISBN: | 9789401485180 |
Omschrijving: |
De samenwerking van de lokale bevolking met de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog blijft de gemoederen in België beroeren, zowel in het noordelijke als in het zuidelijke deel van het land. Telkens opnieuw leiden gebeurtenissen, die aan het oorlogsverleden herinneren, in Vlaanderen tot hevige emoties, verhitte debatten en inderhaast genomen politieke besluiten. Recent ontstond ophef over een monument (een bijenkorf, ontworpen door de Letse kunstenaar Kristaps Gulbis) dat de West-Vlaamse gemeente Zedelgem in september 2018 op het Vloethemveld liet oprichten. De korf verwees naar de duizenden gevangenen die er in 1945-1946 in een detentiekamp verbleven, onder wie leden van het Letse Legioen Daugavas Vanagi, die zich in het Balticum schuldig hadden gemaakt aan misdaden tegen (joodse) burgers. Na aanhoudende publieke verontwaardiging, en nadat een commissie van deskundigen zich over de kwestie had gebogen, besloot het stadsbestuur het monument te verwijderen. Op dezelfde wijze waren kort daarvoor de Verschaevestraten (die verwezen naar de wegens collaboratie ter dood veroordeelde kapelaan uit Alveringem, Cyriel Verschaeve) van een ander naambordje voorzien, eerst in Puurs, daarna ook in Marke, Kapelle-op-den-Bos en Zoersel. In november 2020 werd uiterst verbolgen gereageerd toen bekend werd dat een Vlaamse politica, gehuld in een Beiers aandoende dirndl en uitgerekend op Wapenstilstandsdag, het graf van een gewezen SS’er met bloemen had getooid. Een jaar eerder werd de Belgische regering (nogmaals) met klem verzocht het pensioen van een handvol collaborateurs en hun families, dat meer dan zeventig jaar na het verstrijken van de Tweede Wereldoorlog nog steeds werd uitbetaald, met onmiddellijke ingang stop te zetten. Sinds de jaren tachtig is het Belgische collaboratieverleden minutieus in kaart gebracht, door studies van Luc Huyse, Bruno De Wever, Koen Aerts, Lieven Saerens, Aline Sax, Frank Seberechts en vele anderen. Zopas werd daar 'De laatste 242. De terechtstelling van collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog' aan toegevoegd. De vier auteurs van het lijvige werk zijn door de wol geverfde geschiedvorsers, verbonden aan gerenommeerde onderzoeksinstellingen (het Rijksarchief/CegeSoma en de Koninklijke Militaire School in Brussel). Twee van hen zijn als professor verbonden aan Belgische universiteiten (de Université Catholique de Louvain en de Vrije Universiteit Brussel). Hun speurwerk voerde hen naar de archieven van het auditoraat-generaal, de fondsen van het Rijksarchief, digitale databanken, de archieven van het ministerie van Justitie en het archief van het kabinet van Prins-Regent Karel van België. Het resultaat van dat originele onderzoek is een buitengewoon interessant en goed gedocumenteerd boek dat bij uitgeverij Lannoo werd uitgegeven. ‘De laatste 242’ is een sterk gecontextualiseerde collectieve biografie (of prosopografie) van de 242 Belgische collaborateurs die van 13 november 1944 tot 9 augustus 1950 op het Belgische grondgebied voor een vuurpeloton verschenen. Het boek bestaat uit vier hoofdstukken. In het eerste worden de historische en juridische context geschetst waarin de executies plaatsvonden. De militaire parketten openden 400.000 dossiers, waarvan 72 % vrij snel werd geseponeerd. Drie kwart van de terechtstellingen vond plaats in de periode 1945-1947. Daarbij ging het om 132 Franstalige en 110 Nederlandstalige misdadigers, in hoofdzaak mannen (slechts 4 vrouwen kregen de kogel) met de Belgische nationaliteit. Ze werden veroordeeld voor meervoudige daden van collaboratie die een bijzonder zware impact op de slachtoffers en hun nabestaanden hadden (225 van de 242 terechtgestelden hadden bloed aan hun handen). In het tweede hoofdstuk doen de auteurs de hele juridische procedure uit de doeken: het samenstellen van het dossier door de krijgsauditeur, de zittingen voor de krijgsraad en de mogelijkheid tot hoger beroep, de beschuldigingen (waaronder wapendracht, politieke, militaire, economische en culturele collaboratie, spionage en verklikking) op basis van hoofdstuk 2 van het Strafwetboek en de ultieme mogelijkheid om het arrest door het Hof van Cassatie te laten verbreken. Artikel 73 van de Belgische Grondwet gaf aan het staatshoofd de (theoretische) mogelijkheid om genade te schenken. Daarvoor moest de ter dood veroordeelde een genadeverzoek indienen. Om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen stelde de auditeur-generaal (of de krijgsauditeur, indien geen hoger beroep was aangetekend) een gedetailleerd genaderapport op, met daarbij een advies dat aan de minister van Justitie werd voorgelegd. De elementen van clementie werden vervolgens aan het kabinet van het staatshoofd bezorgd, waarna de Prins-Regent een besluit nam (door het gebruik niet over de gesprekken met de vorst te communiceren is de exacte rol van prins Karel moeilijk te reconstrueren). In het eerste anderhalve jaar na de oorlog werd niet één keer genade verleend – de tijdsgeest leek er niet rijp voor. Pas in april 1946, nadat al 89 collaborateurs voor het vuurpeloton waren verschenen, kreeg een ter dood veroordeelde onder de liberale minister van Justitie Adolphe Van Glabbeke genade. Nadien verschoof de besluitvorming overduidelijk van de auditeur-generaal naar de minister van Justitie. Die laatste leek steeds minder geneigd de (vaak strenge) adviezen van de auditeur-generaal te volgen. Wie met een bijzondere ijver of uit winstbejag had gehandeld kon doorgaans op weinig clementie rekenen. Veroordeelden die over een geringe stabiele mentaliteit beschikten of tot een leeftijdsgroep behoorden die een executie weinig opportuun maakte, hadden een grotere kans op genade. Die complexe procedure van genadeverlening is het onderwerp van het derde, meest uitgebreide hoofdstuk. In hoofdstuk vier gaan de auteurs dieper in op de juridische context en de concrete uitvoering van de doodstraffen. Omdat het al zo lang geleden was dat in België nog terechtstellingen waren uitgevoerd (met uitzondering van de Eerste Wereldoorlog was dat voor het laatst gebeurd in 1863) was de executie niet in detail uitgetekend. Moest die plaatsvinden met een guillotine, door de strop, of met de kogel? Toen die laatste optie werd verkozen doken tal van problemen op. Zou men voldoende vrijwilligers vinden om deel uit te maken van het vuurpeloton? Waar moest men executieplaatsen vinden die geschikt waren voor de uitvoering van de doodstraf (vaak waren het kazernes of forten)? Moesten de straffen in het openbaar of achter gesloten deuren plaatsvinden (men koos voor een combinatie van de beide)? Hoe kon men de verspreiding van clandestiene foto’s en negatieve berichtgeving in de pers vermijden (de vertegenwoordigers van de media werden gecontroleerd, onwillige journalisten werden geweerd)? Hoewel de terdoodveroordeelde slechts één dag van tevoren op de hoogte werd gebracht van zijn nakende executie, was de periode tussen de afwijzing van de genade en de voltrekking van het vonnis variabel – van minimum 2 tot maximum 121 dagen. De executie werd door een vuurpeloton van 12 schutters (meestal rijkswachters) uitgevoerd, op een afstand van tien meter, in aanwezigheid van een wetsgeneesheer, de krijgsauditeur, getuigen en eventueel de advocaat van de terdoodveroordeelde. Wie voor verklikking was veroordeeld, werd in theorie met de rug naar het vuurpeloton geplaatst (hoewel die regel in de praktijk vaak niet werd gevolgd). Na afloop werd het lichaam in een houten kist gelegd, die ter plaatse werd verzegeld. De familie kon het lijk opeisen en zélf laten begraven op een plaats naar keuze, zij het zonder genodigden en zonder ceremonieel. ‘De laatste 242’ is een uitstekend overzichtswerk, waarin niet enkel de resultaten van een groot aantal studies zijn samengebald, maar waarbij de stellingen eveneens door uitvoerig bronnenonderzoek worden gedragen. Het boek bevat daarenboven meer dan 30 originele illustraties, 4 grafieken en 13 zeer bruikbare tabellen, waarin onder meer de soorten collaboratie van de 242, hun lidmaatschap bij (para)militaire organisaties en een chronologisch overzicht van de terechtstellingen per executieplaats zijn opgenomen. Hoewel de algemene conclusies over de organisatie en de uitvoering van de doodstraffen elders al aan bod kwamen (zo publiceerde Mathieu Vanhaelewyn in 2016 bij Borgerhoff en Lamberigts 'De laatste salvo’s. Het verhaal van de 242 vergeten executies in België (1944-1950)', waarin de modaliteiten van de executies in detail werden besproken), getuigt met name het hoofdstuk over de genadeverlening van een uitzonderlijke diepgang. Bovendien rekenen de auteurs nogmaals af met de opvatting dat de repressie bovenal van een anti-Vlaamse wraakzucht zou hebben getuigd. Hun onderzoek geeft daarentegen overtuigend aan dat de dossiers van de 242 met de grootste zorg werden afgehandeld, dat bij de strafbedeling in eerste instantie werd gekeken naar de ernst van de feiten en dat de uitvoering van de doodstraffen in de eerste naoorlogse jaren niet los kan worden gezien van de heftige emoties van de bevolking. "De hardnekkige mythe dat het overwegend francofone en Belgicistische krijgsgerecht de Vlamingen harder zou hebben bestraft dan de Franstalige collaborateurs, is hiermee voor wat de gefusilleerden betreft, nogmaals ontkracht," schreven de auteurs. De heldere taal, de goed onderbouwde conclusies en het keurig afgebakende thema maken van ‘De laatste 242’ beslist een lovens- en lezenswaardig werk. |
Beoordeling: | Uitstekend |