Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden soldaten van de strijdende naties onderscheiden wanneer zij zich heldhaftig gedroegen of uitzonderlijke prestaties leverden. Voor één groep was het echter zeer lastig om erkenning te krijgen. Dit waren de Afro-Amerikanen bij de gesegregeerde Amerikaanse strijdkrachten. De reden hiervoor was dat zij vaak terecht kwamen in ondersteunende rollen en dus buiten het strijdtoneel werden gehouden, of omdat hun daden vanwege racistische motieven niet erkend werden. Er waren uitzonderingen hierop, zoals Robert Hayes en Hubert Massie, die erin slaagden om zich te onderscheiden toen er zich een noodgeval voordeed terwijl zij aan het werk waren in Canada.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd tussen Alaska en de rest van de Verenigde Staten een snelweg aangelegd met als doel om bij een eventuele Japanse invasie gebruikt te worden voor het vervoer van manschappen en materiaal. In rap tempo werd de snelweg door het met bos begroeide gebied aangelegd, waarbij afgesproken werd dat de VS de kosten voor het aanleggen van de weg zou dragen en dat de weg na de oorlog eigendom van Canada zou worden. Uit angst voor een mogelijke invasie werd er ook gezocht naar een alternatief om Alaska van olie te voorzien, zodat men in geval van nood niet zonder zou komen te zitten. Daarop werd er een pijplijn tussen Norman Wells in Canada naar het noordwesten gelegd. De lijn werd Canol genoemd, Canadian Oil (Canadese Olie). Dit project moest geheim blijven voor de Japanners.
Om deze verbindingen aan te leggen werden Amerikaanse troepen ingezet, waaronder ook een aanzienlijk deel Afro-Amerikanen die in gesegregeerde eenheden zaten. Binnen deze eenheden waren ook de 27-jarige sergeant Robert Hayes en de 23-jarige Technician Fifth Grade Hubert Massie opgenomen. Het leven was hard door de provisorische omstandigheden. Er werd bijvoorbeeld niet geïnvesteerd in de verblijfsplaatsen, omdat deze kampen regelmatig verplaatst moesten worden als het werk verderop verder ging. Daarnaast hadden de Afro-Amerikanen te maken met racisme van blanken en moesten zij gescheiden leven. Bijzonder was dat tijdens het aanleggen de oorspronkelijke bewoners van het gebied voor het eerst in contact met donkergetinte mensen.
Blanke officieren waren bij de gesegregeerde eenheden aangesteld om toezicht te houden. Zo ook luitenant Willis Gardener, de commandant van C-compagnie van het 388th Engineer Battalion, die op 28 juni 1942 toezag op het uitladen van materiaal van een schip. Hij gleed uit over een natte plank in de buurt van het water en viel in de ijskoude Clearwater River. Nadat duidelijk werd dat de man dreigde te verdrinken, sprongen twee van zijn mannen, Hayes en Massie, met hun kleren en zware schoenen ook het water in. Ondanks de sterke stroming, wisten zij uiteindelijk de officier op de kant te krijgen.
Voor deze daad kregen zij later de Soldier’s Medal uitgereikt door brigadegeneraal Ludson Worsham van het Corps of Engineers. Deze medaille wordt toegekend aan individuen die zich heldhaftig gedragen hebben buiten het strijdtoneel. Van de toekenning werd ook een foto van gemaakt, met daarop de mannen en de generaal, maar in de pers kon niets over het geheime project verteld worden. De locatie en eenheid werden bewust verzwegen, maar de Afro-Amerikaanse kranten beloofden dat de mannen en hun eenheid, net als het werk van andere gesegregeerde eenheden, op een later tijdstip bekend zou worden gemaakt. Het zou echter tot 2012 duren voordat de twee mannen zouden opduiken in de geschiedenisboeken, zoals in het boek van John Virtue over de aanleg van deze weg.
Het tweetal was uniek, omdat geen enkele andere militair die aan het Canol Project of aan de Alaska Highway werkten op deze manier geëerd werd. In de barre omstandigheden waarin zij moesten werken, wisten de twee mannen de achting van hun blanke medemensen te winnen.
Wat er na deze daad met beide mannen gebeurde is onbekend. Het 388th werd na de oorlog op inactief gezet, om in de jaren ’50 opnieuw geactiveerd te worden en omgedoopt te worden tot het 588th Engineer Batallion. Deze eenheid bestaat nog steeds.
In 1943 werd het werk aan de pijplijn verder uitgevoerd door burgers. Ze raakte in 1944 pas in gebruik. De pijplijn zelf werd gezien als een mislukking, doordat ze zoveel mankracht en geld had gekost voor een project dat niet meer nodig was. In het voorjaar van 1945 werd de pijplijn al niet meer gebruikt. Langs de leidingen wordt nog steeds achtergelaten militair materiaal gevonden dat in de haast om alles aan te leggen werd weggegooid.