Titel: | Spreken over fout - Hoe kinderen van collaborateurs het zwijgen verbraken, 1975-2000 |
Schrijver: | Bram Enning |
Uitgever: | Balans |
Uitgebracht: | 2014 |
Pagina's: | 256 |
ISBN: | 9789460037016 |
Omschrijving: |
Net zoals de slag om Arnhem, het bombardement op Rotterdam, de Jodenvervolging, de Hongerwinter en de bevrijding behoren de ‘kinderen van foute ouders’ inmiddels tot het nationale verhaal over de oorlog. Zij worden uitgenodigd bij 4 mei herdenkingen en in het Amsterdamse Verzetsmuseum is een van de virtuele rondleiders een kind van foute ouders. Was deze groep na de oorlog in de vergetelheid geraakt, na de publicatie van "Landverraders. Wat deden we met ze?" in 1974, een aanklacht van journalist Koos Groen tegen de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging, veroverden deze ‘kinderen’ hun plaats in het publieke domein. Vanaf dat moment kregen en benutten zij de ruimte om hun verhaal te vertellen: in de media, in zelfhulpgroepen, als onderwerp voor historisch onderzoek en in een nog altijd niet aflatende stroom autobiografische publicaties. Dat er nog steeds weinig publieke belangstelling zou bestaan voor de problematiek van (klein)kinderen van foute ouders, zoals Grimbert Rost van Tonningen nog in 2011 beweerde, klopt dan ook niet, aldus psycholoog en NIOD-medewerker Bram Enning (1974) in zijn studie "Spreken over fout. Hoe kinderen van collaborateurs het zwijgen verbraken, 1975-2000". Het is de derde publicatie die na "Van landverraders tot goede vaderlanders" van Helen Grevers en "Doorn in het vlees" van Ismee Tames in het kader van het onderzoeksproject "Erfenissen van collaboratie" van het NIOD verschenen is. Enning beschrijft hoe in het veranderende herinneringsklimaat van de jaren zeventig en door de aandacht voor psychologisering in die jaren de psychologische problemen van oorlogsslachtoffers én die van kinderen van foute ouders op de agenda kwamen te staan. De Holocaust was nu de centrale gebeurtenis in de oorlog en de schuld daaraan kon niet langer alleen op collaborateurs afgeschoven worden: ook de passieve houding van niet-collaborateurs moest onder de loep genomen worden. Het verhaal van helden en schurken maakte plaats voor dat van daders en slachtoffers en die laatsten begonnen zich met succes te organiseren. Was erkenning van slachtofferschap van mensen uit het foute kamp, die hadden geleden onder de Bijzondere Rechtspleging, duidelijk nog een brug te ver, voor hun kinderen gold dat zeker niet. Met het adagium 'niet de schuld wel de straf' stond hún slachtofferschap buiten kijf. Wel bleef de deur naar officiële erkenning van dat slachtofferschap nog jaren gesloten, zoals Enning met zijn exposé over de werkwijze van de Stichting ICODO (Informatie- en coördinatieorgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen) laat zien. Om voor steun en subsidies in aanmerking te komen, bleef het aloude goed-foutschema tot medio jaren negentig richtinggevend: voor andere slachtoffergroepen bleek het onacceptabel dat 'besmette kinderen' uit dezelfde geldbron konden putten als ‘goede’ slachtoffers. Dat die erkenning er uiteindelijk wel kwam, was vooral te danken aan de in 1981 opgerichte Werkgroep Herkenning die, gesteund door prominente figuren uit journalistiek, wetenschap en hulpverlening, uitgroeide tot dé vertegenwoordiger van de kinderen van foute ouders. Enning geeft ruim aandacht aan de interne dynamiek van deze zelfhulpgroep, die de belangen van haar achterban met grote inzet verdedigde. Naast in erkenning resulteerde die inzet in de jaren negentig ook in een nieuw publiek debat over collaboratie, dat nog altijd werd bezien door de bril van goed en fout. Het leidde tot een aantal belangrijke publicaties van toonaangevende historici, waarvan het baanbrekende "Grijs verleden" van Chris van der Heijden het meest bekend is. "Spreken over fout" gaat over hoe er tussen 1974 en 2000 tegen het onderwerp kinderen van foute ouders werd aangekeken en hoe deze kinderen zich in deze periode als groep konden organiseren en manifesteren. Duidelijk wordt dat in dat discours het concept slachtofferschap uiteindelijk een effectief instrument was om doelen te bereiken. Vanaf medio jaren negentig konden de kinderen van foute ouders rekenen op dezelfde (overheids)steun als andere slachtoffergroepen van de tweede generatie en rond de millenniumwisseling hadden zij hun positie in het maatschappelijke middenveld definitief gevestigd. Bovendien hebben zij het debat over collaboratie en collaborateurs in het oorlogsverhaal zo (mede) kunnen beïnvloeden, dat het goed-foutdenken in de beoordeling van collaboratie nu definitief passé is. Alles bij elkaar lijkt het erop dat het met de maatschappelijke uitsluiting van de kinderen van foute ouders wel losliep. Veelzeggend in dat verband is dat de Werkgroep Herkenning met haar boodschap "kinderen van foute ouders hebben last van psychische problemen als gevolg van sociale uitsluiting, veroorzaakt door het negatieve oordeel over collaboratie" nooit meer dan (bij benadering) vierduizend hulpzoekenden voor haar activiteiten wist te interesseren en verreweg de meesten vroeg of laat het contact weer beëindigden. Op zijn hoogst slechts enkele tientallen bleven jaren- of decennialang bij de Werkgroep betrokken. Vaker dan door sociale uitsluiting lijkt er volgens Enning dan ook sprake te zijn geweest van vormen van zelfuitsluiting. Dat die zelfuitsluiting natuurlijk ook leed kan veroorzaken en menig kind met zekerheid onder het foute verleden van de ouders geleden heeft, staat in "Spreken over fout" niet ter discussie. Wel valt dat persoonlijke leed buiten de vraagstelling van de auteur. Enning gaat het om het geven van inzicht in de complexe sociaal-maatschappelijke context waarin de kinderen van foute ouders konden emanciperen. Waar hun ouders voor heropname in de maatschappij hun verleden moesten verzwijgen, zoals Ismee Tames in "Doorn in het vlees" (2013) liet zien, toont Enning in "Spreken over fout" overtuigend aan dat de kinderen juist volwaardige burgers werden door over datzelfde verleden uitvoerig en openlijk te spreken. |
Beoordeling: | Goed |