Nadat de Duitse strijdkrachten zich in juni 1940 hadden weten te vestigen van de Noordkaap tot aan de Spaanse grens, volgde er een periode waarin de Kriegsmarine in de West-Europese kustwateren de dienst uitmaakte. De Marine Nationale Française was door de Franse capitulatie geneutraliseerd en de Britse Royal Navy had de handen vol aan de strijd tegen de U-boten op de Atlantische Oceaan en aan de Italiaanse marine in de Middellandse Zee, die zich vanaf de zomer van 1940 in de oorlog had gemengd. Hierdoor hadden de kleinere Duitse oorlogsschepen, zoals Torpedoboote, Zerstörer, Schnellboote en zelfs Kriegsfischkutter, tot kanonneerboot omgebouwde visserskotters, die inmiddels gestationeerd waren in veroverde havens in Noorwegen, Denemarken, Nederland en Frankrijk, bijna vrij spel.
In de zomer en het najaar van 1940 woedde de Battle of Britain in alle hevigheid en nadat deze slag door de Royal Air Force (RAF) in Brits voordeel was beslist, kreeg de Britse luchtmacht langzaam maar zeker het overwicht in de lucht. De Royal Navy had de rest van 1940 en het gehele jaar 1941 ruimschoots nodig om grotere aantallen kleine oorlogsschepen te verwerven. Vooral vanaf de zomer van 1942 kwamen er flinke aantallen nieuwe schepen ter beschikking zoals Flower-klasse korvetten en River-klasse fregatten. Tegen deze tijd beheersten de Britse gevechtsvliegtuigen het luchtruim boven het Kanaal, de Noordzee en de Golf van Biskaje. Samen met de nieuwe oorlogsschepen trok de RAF ten strijde tegen de eenheden van de Kriegsmarine op de zeeën langs de West-Europese kust. Dit ging soms ten koste van grote verliezen, maar naarmate 1942 vorderde en 1943 aanbrak boekte de Britten succes op succes.
Deze groeiende Britse successen tegen de Duitse konvooien in de West-Europese kustwateren werden niet alleen veroorzaakt door de eerder genoemde korvetten en fregatten, maar ook door gevechtsvliegtuigen van Coastal Command, geallieerde mijnen en de in aantal toenemende torpedomotorboten en kanonneermotorboten. Dit waren zeer snelle boten van ongeveer 35 ton, die een snelheid van wel 40 knopen konden bereiken. De torpedomotorboten waren uitgerust met mitrailleurs en torpedobuizen en uitermate geschikt om snelle aanvallen uit te voeren op konvooischepen en hun begeleiders. Eenmaal door torpedo`s beschadigde schepen werden door de even snelle kanonneermotorboten door middel van kanonvuur tot zinken gebracht. Deze omstandigheid groeide uit tot een situatie waarin zich vrijwel geen enkel Duits konvooi meer langs de West-Europese kust kon verplaatsen, zonder grote schade en verliezen op te lopen.
De Kriegsmarine was niet bij machte om snel nieuwe oorlogsschepen te bouwen om konvooien te beschermen en moest al vanaf 1941 een noodoplossing bedenken. Die vond de Duitse marineleiding in de vorm van gevorderde kustvaarders. De Duitse koopvaardij beschikte slechts over een beperkt aantal kleinere kustschepen omdat de Duitse kustlijn in verhouding kort is en omdat Duitsland nooit afhankelijk was geweest van bevoorrading over zee. Nederland had als zeevarende natie echter een relatieve lange kustlijn en de Nederlandse kustkoopvaardij beschikte daarom over honderden kustvaarders, die in de meeste gevallen ook een groter tonnage hadden. Het merendeel van de grote kustvaarders die door de Kriegsmarine gevorderd werd waren daarom Nederlands, sommige daarvan waren zelfs splinternieuw.
De gevorderde kustvaarders werden ingedeeld in twee klassen: de kustvaarders van rond de 200 ton werden omgebouwd tot Leichte Artillerie-Träger en schepen van 300 tot 400 ton werden Schwere Artillerie-Träger. Sommige kustvaarders waren al eerder gevorderd om dienst te doen als landingsvaartuig voor Unternehmen Seelöwe, de geplande invasie van Groot-Brittannië die nooit heeft plaatsgevonden. De Artillerie-Träger, die door de geallieerden guncoasters werden genoemd en uitgerust waren met kanonnen en luchtdoelmitrailleurs, werden geduchte tegenstanders van zowel Coastal Command als de Royal Navy.
De Kriegsmarine vorderde negentien kustvaarders van 300 tot 400 ton, waarvan veertien van Nederlandse afkomst, om omgebouwd te worden tot Schwere Artillerie-Träger (SAT). Twee van de coasters waren zelfs ruim 500 ton groot. De schepen werden uitgerust met één of twee kanonnen van 12,7cm of 10,5cm, een dubbele 37mm of 40mm mitrailleur en vijf of zes mitrailleurs van 20mm of 15mm.
De SAT`s van Duitse afkomst waren SAT 1, SAT 3, SAT 4, SAT 5 en SAT 20. SAT 1 Ost liep op 4 augustus 1943 in de Oostzee op een Finse mijn en werd hierbij tot zinken gebracht. SAT 20 West en SAT 5 Robert Müller werden respectievelijk op 15 september 1943 en op 18 april 1945 tot zinken gebracht als gevolg van Sovjetluchtaanvallen. SAT 3 August en SAT 4 Helene vielen na de oorlog als krijgsbuit in Sovjethanden.
Duitse naam | Oorspronkelijke naam | Tonnage |
SAT 1 Ost | Ms Ost | 565 |
SAT 2 Hast I | ms Hast I (ex Uranus) | 398 |
SAT 3 August | Ms August | 400 |
SAT 4 Helene | Ms Helene | 400 |
SAT 5 Robert Müller | Ms Robert Müller | 399 |
SAT 6 Soemba | ms Soemba | 314 |
SAT 7 Nienburg | ms Nijenburgh (ex Heiny) | 400 |
SAT 8 Paraat | ms Paraat | 305 |
SAT 9 Unitas | ms Unitas | 359 |
SAT 10 Kemphaan | ms Kemphaan | 343 |
SAT 11 Cascade | ms Cascade | 338 |
SAT 12 Globe | ms Globe | 314 |
SAT 13 Joost | ms Joost | 322 |
SAT 14 Berkelstroom | ms Berkelstroom | 399 |
SAT 15 Polaris | ms Polaris | 322 |
SAT 16 Westflandern | ms West-Vlaanderen | 346 |
SAT 18 Ostsee | ms Oostzee | 336 |
SAT 19 Trompenburgh | ms Trompenburgh | 379 |
SAT 20 West | Ms West | 573 |
SAT 2 HAST I
SAT 2 werd als Uranus voor H.G.A. Sinjorgo te Hillegersberg gebouwd door Bodewes Scheepswerven N.V. te Martenshoek, Groningen. De coaster werd op 27 juni 1940 te water gelaten en uitgerust met een Deutz dieselmotor van 300 pk, die het schip met een maximale vaart van 9 knopen kon voortstuwen. Op 1 oktober 1940 werd de kustvaarder opgeleverd, maar op 7 november van datzelfde jaar verkocht aan de N.V. Maatschappij voor Handel, Agenturen, Scheepvaart & Transporten te Rotterdam. Het schip kreeg de naam H.A.S.T I, maar werd meestal Hast I genoemd. De coaster werd op 9 augustus 1941 door de Duitse marine gevorderd en op de Buschmann Werft te Hamburg omgebouwd tot Schwere Artillerie-Träger 2 Hast I. Op 6 augustus 1942 werd het vaartuig omgedoopt in SAT 17 Hast I nadat het ingedeeld was bij het 17. Landungsflotille. In maart 1944 kwam het schip als Vorpostenboot (patrouilleboot) 6515 in dienst en werd het tevens ingezet als mijnenveger. In juni 1945 kwam SAT 17 terug naar Nederland om in mei 1947 weer als Hast I ingezet te worden door de tweede eigenaar. De kustvaarder werd op 13 mei 1958 verkocht aan een Italiaanse rederij en omgedoopt in Tactico. In Italië wisselde het vaartuig nog tweemaal van eigenaar en kreeg het de naam Vispo voordat het schip in 1971 doorverkocht werd naar Joegoslavië als Sis. In december 1978 kwam het vaartuig aan in Split, om door de firma Brodosas gesloopt te worden.
SAT 6 Soemba
De Soemba werd gebouwd op de werf N.V. Scheepswerf Vooruitgang te Foxhol (Groningen)en in april 1940 opgeleverd aan J.G. en H. Sloots uit Groningen. Het motorschip beschikte over een 240 pk sterke Bolnes dieselmotor en had een maximale snelheid van 9 knopen. In 1942 werd de coaster door de Kriegsmarine opgeëist en verbouwd tot SAT 6 Soemba. SAT 6 deed tijdens de Tweede Wereldoorlog dienst als konvooibegeleider en patrouilleboot. In juni 1946 kwam het schip terug bij haar eigenaar die het op 19 juli 1948 verkocht aan Rederij Erven H. Sloots eveneens te Groningen. Op 19 mei 1961 ging de Soemba over naar één van de zonen van Sloots die gevestigd was in Vlaardingen. E. Sloots herdoopte de kustvaarder in Sirius-S. Vanaf 18 maart 1964 kwam het schip onder Panamese vlag te varen als Arlene, vanaf maart 1965 als Orietta, vanaf augustus van datzelfde jaar als Puma en een jaar later als Julieta. Onder deze naam werd het schip in 1968 verkocht aan een Portugees. In 1997 liet het internationale scheepsregister Lloyd`s de registratie van de voormalige Soemba vervallen omdat twijfelachtig was of het schip nog bestond.
SAT 7 Nienburg
SAT 7 Nienburg werd op de werf van N.V. Scheepswerven Gebr. van Diepen te Waterhuizen (Groningen) gebouwd, op 12 juni 1939 als Heiny te water gelaten en op 18 juli van datzelfde jaar opgeleverd aan F.J. de Groot uit Kampen. Het nieuwe motorschip werd door kapitein De Groot de volgende dag proef gevaren op de Eems. De kustvaarder werd aangedreven door een 400 pk sterke Deutz dieselmotor die het schip met een maximale snelheid van 9,5 knopen kon voortstuwen. Op 23 april 1940 werd de coaster verkocht aan W.H. Müller & Co. te Rotterdam die het schip omdoopte in Nijenburgh. In augustus van dat jaar werd de Nijenburgh gevorderd door de Kriegsmarine om als Hilfschiff 65 Nienburg gebruikt te worden bij Unternehmen Seelöwe. Vanaf augustus 1941 werd het Nederlandse schip in Duitse dienst omgebouwd tot Schwere Artillerie-Träger en kwam het op 10 februari 1942 als SAT 7 Nienburg in de vaart bij de Schiffsartillerieschule Sassnitz. In de loop van de oorlog werd SAT 7 Nienburg ingedeeld bij vier verschillende landingsflottieljes. In mei 1945 werd het schip door de Britten als krijgsbuit in beslag genomen en ingedeeld bij de German Minesweeping Administration. Op 16 maart 1946 kwam de coaster via Delfzijl terug naar Rotterdam en werd het vanaf mei door H. Müller & Co. weer als Nijenburgh in de vaart gebracht. Op 1 mei 1966 werd de Nijenburgh verkocht aan P. Grönqvist uit Finland die het schip Senta doopte. De Fin verkocht het schip in 1971 aan de Syriër M.A. Zeidan die het omdoopte in Adham. Op 15 juli 1976 zonk het schip onder verder onbekende omstandigheden in Egyptische territoriale wateren.
SAT 8 Paraat
De Paraat werd gebouwd bij N.V. Scheepswerf Delfzijl v/h Gebr. Sander te Delfzijl. De coaster werd op 9 januari 1940 te water gelaten en op 12 april van datzelfde jaar geleverd aan E. Holwerda te Gasselternijveen. Vier maanden later werd het vaartuig, dat beschikte over een 195 pk sterke Brons dieselmotor en een maximale snelheid van 9 knopen, opgeëist door de Duitsers ten behoeve van Unternehmen Seelöwe. Het schip kwam in Duitse dienst als Hilfsschiff 63. Een jaar later werd de Paraat bij de scheepswerf Luhring te Hamburg verbouwd tot SAT 8 Paraat. Het schip deed tijdens de oorlog dienst als escortevaartuig. Op 18 mei 1945 werd de verbouwde coaster teruggevonden in Hamburg en bij de werf van de gebroeders Sander te Delfzijl weer in oorspronkelijke staat teruggebracht. In april 1946 kwam het schip weer in handen van de oorspronkelijke eigenaar, die het vaartuig op 9 oktober 1957 verkocht aan een onderneming in Zuid-Afrika. De Paraat werd omgedoopt in Xhosa Coast en in 1967 doorverkocht naar Tanzania als Xhosa. Onder de naam Masasi veranderde de coaster nog twee maal van eigenaar voordat het vaartuig in januari 1974 als Samz Pioneer overging naar een rederij in de Verenigde Arabische Emiraten. Nog diezelfde maand ging de kustvaarder, die met een lading zwavelzuur op weg was van Koeweit naar Abu Dhabi, als gevolg van een machinekamerbrand verloren. Eén van de bemanningsleden kwam hierbij om het leven. De overige opvarenden werden door de tanker Amoco Brisbane in Koeweit aan land gebracht.
SAT 9 Unitas
De coaster Unitas werd gebouwd bij Noord-Nederlandsche Scheepswerven te Groningen, in oktober 1938 te water gelaten en op 16 november 1938 opgeleverd aan eigenaar L. van Bruggen uit Groningen. De Unitas had een 300 pk sterke Deutz dieselmotor aan boord die het schip tot maximaal 9 knopen kon voortstuwen. Op 26 augustus 1941 zou E.C.A. Moolenbel uit Rijswijk de nieuwe eigenaar worden van het schip, maar terwijl het in reparatie lag werd het op 27 juli gevorderd door de Kriegsmarine. Vanaf 19 september werd de coaster op de Kriegsmarinewerft te Kiel omgebouwd tot SAT 9 Unitas en gebruikt als escorteschip op de Noordzee en in het Kanaal. In juni 1945 werd het vaartuig teruggevonden in Bergen, Noorwegen. In het najaar van 1945 werd de Unitas in Nederland gerepareerd. Tot 20 februari 1970 deed de coaster onder de namen Tiny en Zeevaart dienst voor verschillende eigenaren uit Groningen en Hoogezand. Op laatstgenoemde datum kwam het schip in handen van Kangaroo Pioneering Co., een firma die gevestigd was in Vaduz, Liechtenstein. Dit bedrijf gebruikte het schip, onder de naam King David, als radiozendschip voor de piratenzender Capitol Radio. Op 18 oktober 1971 werd de King David opgelegd en in de zomer van 1973 door Scheepswerf Metz te Urk omgebouwd ten behoeve van de sportvisserij. In november 1973 werd het vaartuig beschadigd binnengesleept in de haven van Den Helder waarna de machine werd verwijderd. Tot 1994 deed het casco dienst als drijvende opslagplaats te Den Helder waarna het gesloopt werd.
SAT 10 Kemphaan
Het kustmotorschip Kemphaan werd door Gebr. Van Diepen te Waterhuizen op 19 november 1936 opgeleverd aan L.J. Kas te Delfzijl. De coaster was uitgerust met een Deutz dieselmotor van 300 pk en had een maximale snelheid van 9,5 knopen. Op 18 december 1940 werd de Kemphaan verkocht aan P. van Bergen te Naarden, die het schip in november 1942 moest afstaan aan de Kriegsmarine. De Duitse marine liet het kustvaartuig ombouwen tot SAT 10 Kemphaan waarna het schip als escorteschip dienst deed in Zuid-Europese wateren. In januari 1944 werd SAT 10 door de Kriegsmarine achtergelaten in Bayonne, Zuidwest-Frankrijk. In 1946 kwam het schip weer in de vaart bij Van Bergen. Tien jaar later werd de Kemphaan verkocht aan Rederij Marvan te Groningen en omgedoopt in Marvan. In 1964 werd de coaster opgelegd en voor sloop verkocht, maar vervolgens door CSM te Ooltgensplaat omgebouwd tot werkschip en Germaton gedoopt. Het werkschip veranderde nog enkele malen van eigenaar waarna het in 1978 bij Werf Holland te Sluiskil werd verbouwd tot zandzuiger. Hiervoor moest het vaartuig met twintig meter verlengd worden. Bovendien werd het schip voorzien van een 455 pk sterke 16-cilinder GM dieselmotor. In 2013 werd het oude vaartuig voor sloop verkocht en op 25 april van dat jaar naar de Auto- en Scheepssloperij Treffers in Haarlem gesleept.
SAT 11 Cascade
Het motorschip Cascade werd op 12 juni 1937 te water gelaten bij J. Pattje Scheepswerf Waterhuizen te Waterhuizen. Op 23 juli van datzelfde jaar werd het schip opgeleverd. De coaster had een Brons dieselmotor die 220 pk kon genereren en het schip met een maximale snelheid van 9 knopen kon voortstuwen. De eigenaar, N.V. Motorschip Cascade te Delfzijl, zette het schip in op de vrachtlijn Holland-Oslo. Op 4 oktober 1941 werd de coaster in Delfzijl door de Kriegsmarine in beslag genomen en in 1942 bij scheepswerf Sietas te Hamburg verbouwd tot SAT 11 Cascade. Het schip diende tijdens de oorlog bij het 12. Lehr-Flotille en het 3. AT-Flotille. Op 25 augustus 1944 werd SAT 11 op de Gironde bij Bordeaux tot zinken gebracht om te voorkomen dat het schip in geallieerde handen zou vallen. In juni 1945 werd de omgebouwde kustvaarder door een Britse firma geborgen en naar een scheepswerf gesleept ter reparatie. Vanaf 24 november van dat jaar was de Cascade weer voor haar oorspronkelijke eigenaar in de vaart. Vanaf 1966 kwam de Cascade onder Panamese vlag te varen, maar had het nog wel een Nederlandse eigenaar. In maart 1969 werd de coaster verkocht aan Vissen Buitengaats Rederijcombinatie Cascade te Vlaardingen en verbouwd voor de sportvisserij. Op 3 juli 1970 werd het schip verkocht aan P. van der Vlies te Zierikzee die het gebruikte voor trips vanuit Burghsluis, later Vlissingen. In 1981 werd de Cascade doorverkocht aan een Panamese rederij en weer ingezet als vrachtvaarder. In 1983 werd de kustvaarder verkocht aan Kitson Vickers Ltd. en op 4 juni opgelegd in Exmouth, Zuid-Engeland. Op 19 maart 1984 werd het schip voor sloop verkocht aan P. Goodlife te Exmouth en op de sloperswerf van Sea Mill Salvage ontmanteld.
SAT 12 Globe
De Globe werd op 16 december 1937 te water gelaten en op 14 februari 1938 leverde de N.V. Scheepswerf Delfzijl v/h Gebr. Sander te Delfzijl de kustvaarder op aan J. Beck uit Groningen. Het schip beschikte over een Brons dieselmotor van 240 pk die het schip een maximale vaart van 9 knopen kon geven. Op 15 september 1941 werd de Globe door de Duitsers in beslag genomen en op de werf Sietas te Hamburg verbouwd tot Schwere Artillerie-Träger nummer 12. Het schip werd bewapend met twee 10,5cm kanonnen en zes 20mm en twee 15mm mitrailleurs tegen luchtdoelen. SAT 12 werd ingedeeld bij groep 1 van het 11. Landungsflotille. Op 4 augustus 1944, op weg van Antwerpen naar Bremen, werd SAT 12 op de Oosterschelde door Britse Hawker Typhoon jachtvliegtuigen met raketten bestookt en tot zinken gebracht. Bij deze aanval kwamen zes bemanningsleden van de Schwere Artillerie-Träger om het leven. In de jaren `80 en `90 van de vorige eeuw werd al onderzoek verricht naar het bij Rijkswaterstaat bekende wrak, dat iets ten noorden van Noord-Beveland bij Kamperland op een diepte van 37 meter ligt, maar pas in 2010 werd het geïdentificeerd als SAT 12 Globe.
SAT 13 Joost
Het motorvrachtschip Joost werd in juni 1941 opgeleverd door de werf van de gebroeders Suurmeijer Vooruitgang te Foxhol. De nieuwe eigenaar van de kustvaarder werd N.V. Reederij Joost te Zaandam. Het schip beschikte over een Bolnes dieselmotor van 395 pk. De maximale snelheid van de coaster was 9 knopen. Op 16 september 1941 werd het nieuwe schip door de Duitse bezetter opgeëist en omgebouwd tot SAT 13 Joost. Het schip kwam in mei 1945 weer in het bezit van de oorspronkelijke eigenaar en kwam in datzelfde jaar weer als Joost in de vaart. Op 15 mei 1951 werd de kustvaarder verkocht en omgedoopt in Lydia. Op 15 januari 1964 kwam de coaster in handen van een andere eigenaar, maar behield de naam Lydia. In 1968 werd de Lydia opgelegd en voor sloop verkocht aan de firma Heuvelman te Krimpen a/d IJssel.
SAT 14 Berkelstroom
Toen de Berkelstroom op 4 april 1941 door de Kriegsmarine gevorderd werd, was de coaster nog geen jaar in de vaart. Het schip was op 25 april 1940 te water gelaten en op 25 juni van datzelfde jaar opgeleverd aan eigenaar N.V. Hollandsche Stoomboot Maatschappij (HSM) te Amsterdam. De Berkelstroom, die beschikte over een 360 pk sterke Bolnes dieselmotor en gebouwd was door Gebr. G. & H. Bodewes te Martenshoek, werd op de Stülcken-Werft te Hamburg verbouwd tot SAT 14 Berkelstrom en op 26 oktober 1941 in dienst gesteld. Na de verbouwing beschikte het vaartuig nog steeds over een maximale snelheid van 10 knopen. In november 1945 keerde het schip terug in Nederland en werd het weer in de originele staat hersteld. In 1946 kwam de coaster terug in dienst bij de HSM. In augustus 1958 werd de Berkelstroom verkocht aan de Zweedse Rederi A/B Glimfjord te Klädesholmen en omgedoopt in Sälöfjord. Voordat de kustvaarder in januari 1992 als Agel definitief in Griekse handen kwam, had het schip een Finse, een Deense en vijf verschillende Griekse eigenaren gekend en de namen Katarina, Triton, Triton I, Litsa, Agel, Giota en Imanos gedragen. Op 21 augustus 1998 kreeg Lloyd`s de melding dat de Agel, geregistreerd door C. Dagadakis te Piraeus, gesloopt was.
SAT 15 Polaris
De motorcoaster Polaris werd op 6 augustus 1936 te water gelaten en precies twee maanden later opgeleverd door J. Pattje, Scheepswerf Waterhuizen te Waterhuizen. Het schip beschikte over een Industrie dieselmotor van 240 pk en kon een maximale snelheid halen van 10 knopen. Eigenaar W. Schuitema uit Groningen moest de kustvaarder in de zomer van 1940 afstaan aan de Kriegsmarine die het schip in dienst stelde als Hilfsschiff 62 voor Unternehmen Seelöwe. Op 23 september 1941 werd het gevorderde schip overgebracht naar Duitsland en bij H. Usinger te Hamburg verbouwd tot SAT 15 Polaris. In 1944 werd SAT 15 ingedeeld bij het 24. Landungsflotille. Op 5 februari 1945 werd SAT 15 Polaris tot zinken gebracht bij een Sovjetluchtaanval terwijl het schip onderweg was met vluchtelingen. Bij deze aanval kwamen 21 opvarenden om het leven en van de overlevenden overleed er nog een onbekend aantal in ziekenhuizen. Op 9 augustus 1947 werd het wrak door een bergingsteam uit Rostock gelicht en voor sloop verkocht naar Baltiysk in de Sovjet-Unie.
SAT 16 Westflandern
De West-Vlaanderen was veruit de oudste kustvaarder die door de Kriegsmarine gevorderd werd. Het schip werd op 26 november 1927 te water gelaten en datzelfde jaar nog door N.V. Scheepsbouwbedrijf Gebroeders Pot te Bolnes opgeleverd. Het schip beschikte over een 195 pk sterke Deutz dieselmotor en had een maximale snelheid van slechts 8 knopen. In 1940 werd de West-Vlaanderen opgeëist door de Duitsers om als Hilfsschiff 71 dienst te doen tijdens Unternehmen Seelöwe. In 1942 werd de coaster bij W. Holst te Hamburg-Neuenfelde verbouwd tot Schwere Artillerie-Träger en als SAT 16 Westflandern in Duitse dienst gesteld. Het schip deed als escortevaartuig dienst op de Oostzee tot het op 1 mei 1945 door een Sovjetluchtaanval tot zinken werd gebracht te Nexö, Bornholm. Het wrak werd door de eigenaar in 1946 verkocht aan een Deens bedrijf en door een Zweeds bergingsbedrijf gelicht. Vanaf dat jaar voer het gerepareerde schip als Lorna onder Deense vlag en het voerde vanaf 1958 als Sorna de Zweedse tweekleur. In 1973 en in 1976 veranderde de naam tijdens twee overnames in Siba en in Ramdal, tot het schip in 1984 in Landskrona, Zuid-Zweden, gesloopt werd.
SAT 18 Ostsee
De kustvaarder Oostzee werd op 12 oktober 1935 te water gelaten en op 4 december van datzelfde jaar opgeleverd aan T. Tammes uit Groningen door N.V. Noord-Nederlandsche Scheepswerven te Groningen. Het schip beschikte over een Motoren Werke Mannheim (MWM) dieselmotor van 270 pk, die de coaster een maximale snelheid van 9 knopen gaf. Op 2 oktober 1941 moest de eigenaar de kustvaarder afstaan aan de Kriegsmarine die het schip bij J.J. Sietas te Hamburg liet ombouwen tot Schwere Artillerie-Träger. In maart 1943 werd het vaartuig als SAT 18 Ostsee ingedeeld bij het 21. Landungsflotille en daarna bij verschillende andere onderdelen van de Duitse marine. Op 18 mei 1945 werd het schip teruggevonden in Hamburg en bij Scheepswerf Sander te Delfzijl hersteld. Op 26 november 1945 werd de Oostzee overgedragen aan de erfgenamen van T. Tammes, die in 1942 overleden was. In 1951 werd de coaster verkocht aan Transportonderneming Innega te Rotterdam en omgedoopt tot Luctor. Op 1 oktober 1952 zonk de Luctor, die met een lading graniet op weg was van Guernsey naar Dover, als gevolg van slechte weersomstandigheden en het verschuiven van de lading. De 8-koppige bemanning kon zich redden in de sloep, maar nadat deze omgeslagen was verdronken er alsnog drie van hen. De overigen werden de volgende dag gered door een Frans vissersschip en te Barfleur in Normandië aan land gebracht.
SAT 19 Trompenburgh
De coaster Trompenburgh werd gebouwd door Gebr. Bodewes Scheepswerf Volharding te Foxhol en op 29 juli 1940 te water gelaten. Op 15 oktober 1940 werd de kustvaarder, die beschikte over een 400 pk sterke Werkspoor dieselmotor en maximaal 9 knopen kon halen, opgeleverd aan eigenaar W.H. Müller & Co. te Rotterdam. Nog geen maand later werd de Trompenburgh opgeëist door de Kriegsmarine om als Hilfsschiff 49 ingezet te worden bij Unternehmen Seelöwe. Op 25 september 1941 werd de coaster wederom gevorderd door de Duitsers en op de werf van H.C. Stülcken te Hamburg verbouwd tot SAT 19 Trompenburgh. Op 26 juni 1942 werd het vaartuig ingedeeld bij het 17. Landungsflotille en vervolgens bij het 22. Landungsflotille, het 13. Landungsflotille en tenslotte op 1 september 1944 bij het 3. Vorpostenflotille. Op 9 mei 1945 bevond het schip zich op de Oostzee en het werd vervolgens aan Nederland teruggegeven. Op 31 oktober arriveerde het schip via Londen in Rotterdam en werd het op de werf van A. Vuyk gerepareerd en teruggeven aan de eigenaar. In mei 1965 werd de coaster verkocht aan M. Knevel te Bussum en omgedoopt tot Holchart. In januari 1970 liep de Holchart met motorproblemen de haven van Calais binnen en werd het door de Franse douane opgelegd vanwege een smokkelvoorraad van 18 ton boter. Na een lange tijd van procedures werd het schip verkocht aan slopersfirma Somafer te Calais. Het vaartuig werd echter verbouwd tot zandzuiger en zonk in die hoedanigheid tijdens een storm op 15 oktober 1973. Het schip werd nog gelicht, maar was een total-loss. In december 1974 werd het vaartuig te Calais gesloopt.
Bijna 40 kustvaarders van rond de 200 ton werden door de Kriegsmarine in beslag genomen om omgebouwd te worden tot Leichte Artillerie-Träger (LAT). Vier van deze schepen waren afkomstig van Nederlandse reders. Een aantal kustvaarders had een waterverplaatsing van ruim 300 ton, maar werden toch bij de LAT`s ingedeeld omdat er geen kanonnen voorradig waren om ze uit te rusten tot Schwere Artillerie-Träger. De meeste schepen waren uitgerust met een dieselmotor, maar een enkeling beschikte nog over stoommachines. Een aantal schepen werd gevorderd, maar vrijwel meteen weer aan de rechtmatige eigenaar teruggegeven omdat er op dat moment geen wapens ter beschikking waren om de schepen uit te rusten tot Artillerie-Träger. Sommige LAT`s werden na verlies vervangen door een andere die hetzelfde nummer kreeg. Uiteindelijk werden er ruim 35 LAT`s in Duitse dienst gesteld en gebruikt als konvooibegeleider. De kustvaarders werden uitgerust met een enkele of een dubbele 37mm of 40mm mitrailleur en zes of zeven mitrailleurs van 20mm of 15mm. Omdat tijdens de oorlog een groot deel van de administratie van de Kriegsmarine in Wilhelmshaven en Kiel verloren ging, ontbreken er verschillende gegevens van de LAT`s.
Duitse naam | Oorspronkelijke naam | Tonnage | Bouwjaar | Gevorderd |
LAT 1 Trinchen Behrens | Ms Trinchen Behrens | 218 | 1938 | 1940 |
LAT 2 Gebina | Ms Gebina | 210 | 1939 | 1940 |
LAT 3 Oster Till | Ss Oster Till | 323 | 1929 | 1940 |
LAT 4 Wester Till | Ss Wester Till | 328 | 1929 | 1940 |
LAT 4 Kurt Sandkamp | Ms Kurt Sandkamp | 245 | 1940 | 1940 |
LAT 5 Aventura | Ms Aventura | 200 | 1935 | 1942 |
LAT 6 Fortuna I | Ms Fortuna I | 211 | 1938 | 1940 |
LAT 7 Gretel | Ms Gretel | 200 | 1935 | 1942 |
LAT 8 Neuenfelde | Ms Neuenfelde | 219 | 1939 | 1940 |
LAT 9 Memelland | Ms Memelland | 231 | 1939 | 1940 |
LAT 11 Wilhelm Jordan | Ms Jordan | 199 | 1937 | 1942 |
LAT 12 Gloria | Ms Gloria | 245 | 1939 | 1940 |
LAT 13 Adelheid | Ms Adelheid | 200 | 1937 | 1940 |
LAT 14 Friesenland | Ms Friesenland | 199 | 1937 | 1940 |
LAT 15 Margarethe | Ms Margarethe | 200 | 1937 | 1940 |
LAT 16 Hindina | Ms Hindina | 212 | 1940 | 1940 |
LAT 17 Wolf | Ms Wolf | 212 | 1939 | 1941 |
LAT 18 Heimatland | Ms Heimatland | 212 | 1938 | 1940 |
LAT 19 Thekla | Ms Thekla | 212 | 1939 | 1940 |
LAT 20 Roland | Ms Roland | 199 | 1939 | 1941 |
LAT 21 Gretchen | Ms Gretchen | 212 | 1938 | 1940 |
LAT 22 Argus | Ms Argus | 199 | 1938 | 1940 |
LAT 23 Germania | Ms Germania | 199 | 1937 | 1941 |
LAT 24 Orion | Ms Orion | 211 | 1938 | 1940 |
LAT 25 Fortuna II | Ms Fortuna II | 227 | 1938 | 1940 |
LAT 27 Beta | Ms Beta | 333 | 1935 | 1942 |
LAT 29 Leuwehaven | ms Leuvehaven | 347 | 1936 | 1941 |
LAT 30 Prinzessin Beatrix | ms Prinses Beatrix | 360 | 1938 | 1940 |
LAT 35 Audacia | ms Audacia | 332 | 1937 | 1941 |
LAT 36 Europa | ms Europa | 339 | 1936 | 1941 |
LAT ? | Ms Renate | 210 | 1938 | 1941 |
LAT ? | MS Hertha Johanne | 204 | 1931 | 1940 |
LAT ? | Ms Käthe Jonas | 199 | 1937 | 1940 |
LAT 29 Leuwehaven
De motorcoaster Leuvehaven werd op 26 juli 1936 te water gelaten door bouwer Gebr. van Diepen te Waterhuizen en Alpha gedoopt. Op 8 september van datzelfde jaar werd het schip geleverd aan eigenaar P.E. Beck uit Groningen. De kustvaarder beschikte over een Industrie dieselmotor van 250 pk en een maximale snelheid van 9,5 knopen. Op 14 mei 1941 werd het schip verkocht aan N.V. Europeesche Kustvaart te Rotterdam en omgedoopt tot Leuvehaven. In november van dat jaar werd het schip door de Duitsers in beslag genomen en in Hamburg verbouwd tot Leichte Artillerie-Träger 29 Leuwehaven. Vanaf 1 april 1942 werd LAT 29 ingedeeld bij het 6. Handelsschutzflotille Borkum. Vanaf juli van dat jaar werd de omgebouwde coaster omgedoopt in LAT 41. Op 7 november 1944 werd LAT 41, met een gebroken schroefas, verlaten aangetroffen bij het Duitse waddeneiland Wangerooge. Het schip werd door een korvet van de Kriegsmarine naar Wilhelmshaven gesleept en daar opgelegd. In april 1945 werd LAT 41 zwaar beschadigd tijdens de gevechten in en om de Noord-Duitse marinehaven. Begin 1946 sleepte de Hector van Bureau Wijsmuller de zwaar beschadigde coaster naar Nederland waarna het schip bij Scheepswerf Delfzijl van de gebroeders Sander hersteld werd. Op 17 april 1946 kwam het schip weer in de vaart als ms Leuvenhaven.
Op 21 februari 1954 kwam de Leuvehaven, tijdens een reis van Rotterdam naar Kopenhagen, op de Nieuwe Waterweg in aanvaring met het Japanse vrachtschip ms Kamogawa Maru van 7.202 ton. De coaster zonk en twee bemanningsleden kwamen om het leven. Vijf dagen later werd de Leuvehaven door W.A. van der Tak gelicht en naar de Gebr. Sander te Delfzijl gesleept om hersteld te worden. Eind 1954 was de kustvaarder weer in de vaart bij een nieuwe eigenaar onder de naam Reality. Op 8 februari 1963 werd de coaster gecharterd door een rederij in Zuid-Afrika en omgedoopt in Nolloth. Tijdens een reis van Kaapstad naar Mossel Bay en Port Elisabeth, op 30 april 1965, liep de Nolloth op een onbekend onderwaterobstakel en moest het aan de grond gezet worden. De bemanning werd met een helikopter van boord gehaald. Het gebroken wrak werd later ter plaatse gesloopt.
LAT 30 Prinses Beatrix
De Prinses Beatrix werd op 19 februari 1938 bij N.V. Noord-Nederlandsche Scheepswerven te Groningen te water gelaten en op 6 april van datzelfde jaar opgeleverd. De eigenaar van de kustvaarder, die beschikte over een 295 pk sterke MWM dieselmotor en een maximale snelheid van 10 knopen, werd K. Eeftingh uit Gasselternijveen. In juli 1940 werd de kustvaarder in beslag genomen door de Kriegsmarine en omgebouwd tot Leichte Artillerie-Träger en in eerste instantie LAT 1 genoemd. Later werd de naam veranderd in LAT 30 Prinses Beatrix. Op 1 mei 1945 werd LAT 30 bij Nexö, Bornholm, door een Sovjetluchtaanval tot zinken gebracht. Op 16 maart 1946 werd het wrak verkocht aan H.P. Voged te Hasseris, Denemarken. Tien dagen later werd het schip gelicht en naar Aalborg gesleept waar het gerepareerd werd en voorzien werd van een nieuwe 300 pk sterke Bukh dieselmotor. Het schip kwam in juli 1948 als Maj onder Deense vlag in de vaart. In 1956 werd de kustvaarder verkocht aan een Zweedse eigenaar, maar behield de naam Maj. In juni 1962 werd het schip verkocht aan M. Attanasio te Napels, Italië, die de naam veranderde in Lavinia Attanasio. Ruim drie jaar later kwam de coaster onder Griekse vlag te varen als Panagia. Tot 1993 kende het schip drie verschillende Griekse eigenaren. In dat jaar liet Lloyd`s de registratie van de coaster vervallen omdat ernstig getwijfeld werd aan het nog bestaan van het vaartuig.
LAT 35 Audacia
De coaster Audacia werd op 5 mei 1937 door N.V. Noord-Nederlandsche Scheepswerven te Groningen opgeleverd aan J.R. Salomons te Stadskanaal onder de naam Insulinde. Het schip was uitgerust met een MWM dieselmotor van 270 pk die het vaartuig met een maximale snelheid van 9 knopen kon voortstuwen. Op de laatste dag van het jaar 1940 werd de kustvaarder verkocht aan J. Minnaar te Overschie die de naam veranderde in Audacia. Op 25 juli 1941 werd het vaartuig door de Duitsers opgeëist en verbouwd tot LAT 35 Audacia. Vanaf 13 april 1942 werd het schip ingedeeld bij een Handelschutzflotille en kreeg in juli van datzelfde jaar de naam LAT 49. De coaster overleefde de oorlog en kwam in juni 1945 weer in het bezit van J. Minnaar. Op 5 augustus 1950 werd het schip verkocht naar Rotterdam en omgedoopt in Timor. Vanaf 16 juni 1954 kwam het vaartuig in Noorse handen en werd het door de rederij Risnesfrakt uit Bergen omgedoopt in Fraktmann. Op 29 maart 1963 werd de kustvaarder te Haugesund opgelegd met bodemschade, die ontstaan was nadat het schip bij Maloy aan de grond gelopen was. In augustus 1963 werd de Fraktmann tijdens een openbare verkoop gekocht door de rederij A/S Haugesunds. In januari 1965 werd de coaster doorverkocht aan Rederi A/S Start te Kopervik in Noorwegen en omgedoopt tot Start. In juli 1968 werd het schip doorverkocht aan P. Borgen te Alesund. In mei 1985 werd de coaster gedeeltelijk gesloopt en op 4 november van dat jaar afgezonken bij Kristiansand, Zuid-Noorwegen.
LAT 36 Europa
De coaster Europa werd eveneens gebouwd bij N.V. Noord-Nederlandsche Scheepswerven en op 16 april 1936 geleverd aan T. Tammes uit Groningen. De Europa beschikte over dezelfde machine-installatie als de Audacia. In mei 1940 werd de Europa in Vlissingen tot zinken gebracht door terugtrekkende geallieerde troepen. In augustus van dat jaar werd de coaster op last van de Duitsers gelicht en op 25 juli 1941 door de Kriegsmarine Dienststelle Rotterdam in beslag genomen. De coaster werd overgebracht naar Emden en op de werf van C. Cassens omgebouwd tot Leichte Artillerie-Träger 36 Europa. Op 12 april 1942 werd LAT 36 in dienst gesteld bij de 6. Hafenschutzflotille. In juli van datzelfde jaar kwam het schip als DB 50 in dienst bij het Hafenschutzflotille Borkum. Op 15 oktober 1944 werd het schip, samen met andere Duitse schepen, bij Wangerooge door Britse Beaufighter jachtbommenwerpers aangevallen en tot zinken gebracht.
Op 1 september 1939 telde de Nederlandse kustvaardervloot 536 motorcoasters. De coasters, die voornamelijk in Groningen waren ingeschreven, waren meestal in handen van een kapitein-eigenaar. Tijdens het eerste oorlogsjaar bleven veel kustvaarders liggen in hun thuishaven of in een neutrale haven in Zweden, Noorwegen of Denemarken. Hierdoor stegen de vervoersprijzen en enkele kapiteins konden de verleiding niet weerstaan en gingen weer varen. Tot mei 1940 gingen veertien Nederlandse coasters verloren door torpedo`s, bombardementen en mijnen of ze liepen aan de grond als gevolg van het doven van de kustlichten. Tot die tijd werden er echter nog 30 coasters afgebouwd zodat de kustvaardervloot toch nog groeide in vergelijking met september 1939.
In mei 1940 weken bijna 200 Nederlandse kustvaarders uit naar Groot-Brittannië. Deze coasters werden vrijwel direct onder centraal gezag geplaatst. Op 15 mei was er namelijk al een vergadering belegd in Londen waar het overgrote deel van de kapitein-eigenaren acte de présence gaf. Tijdens deze bijeenkomst werd besloten de Vereeniging Oranje London op te richten, die de gezamenlijke belangen van de Nederlandse coasterkapiteins zou behartigen. Een veertigtal van deze uitgeweken Nederlandse kustvaarders werd ingezet bij Operatie Dynamo, het evacueren van Britse en Franse troepen uit Duinkerken. Tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werden de coasters van de Vereeniging Oranje vooral ingezet voor civiele doeleinden.
De ruim 300 kustvaarders die achterbleven in Nederland trokken al snel de aandacht van de Duitse marine. De Kriegsmarine vorderde tientallen Nederlandse coasters waaronder de beschreven achttien Artillerie-Träger. Verder werden er twaalf Nederlandse kustvaarders opgeëist om ingezet te worden als zogenaamde Sperrbrecher. De Sperrbrecher, vrij vertaald hindernisbrekers of versperringsbrekers, werden gebruikt om vaarroutes vrij te maken van mijnen en andere obstakels. Bij dit gevaarlijke werk werden tien van de twaalf Nederlandse schepen beschadigd of tot zinken gebracht naast een groot aantal gevorderde kustvaarders van Duitse, Britse, Franse, Noorse, Deense, Zweedse en Belgische afkomst.
Buiten de Nederlandse coasters die ingezet werden als Artillerie-Träger en Sperrbrecher, werden er nog tientallen kustvaarders gevorderd die bewapend gebruikt werden als Vorpostenboot, hulpmijnenveger of Schutzboot. In totaal gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog ruim 100 Nederlandse kustvaarders verloren. Hiermee bracht de Nederlandse kustvaardervloot, net als de Koninklijke Marine en de zeegaande koopvaardijvloot een groot offer tijdens één van de donkerste periodes in de Nederlandse maritieme geschiedenis.
Maritiem Gezien jaargang 6 nr. 2 1989