Titel: | De laatste reis - De Deense jaren van Céline in ballingschap (1945-1951) |
Schrijver: | Nico Keuning |
Uitgever: | Aspekt |
Uitgebracht: | 2011 |
Pagina's: | 120 |
ISBN: | 9789461530622 |
Omschrijving: |
Eind jaren dertig nam de carrière van de Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (Courbevoie, 27 mei 1894 - Meudon, 1 juli 1961) een dramatische wending. Hij schreef een aantal pamfletten die ronduit racistisch en antisemitisch zijn, ook verdedigde hij het standpunt dat Frankrijk zich zou moeten verbinden aan het Duitse rijk. Omdat hij zich in Frankrijk niet meer veilig voelde, sloeg hij in juni 1944 op de vlucht. De gevierde schrijver werd een paria, in het plunje van een zwerver trok hij door Duitsland en daarna dook hij onder in Denemarken, waar hij zijn spaargeld in de vorm van goudstukken en goudstaven had ondergebracht. Daar werd hij eerst opgesloten in de Vestre Fængsel, de gevangenis van Kopenhagen, en later onder huisarrest geplaatst in het dorpje Klarskovgaard op het Deense eiland Seeland. De uitleveringsverzoeken van de Franse overheid, die hem na de oorlog in vervolging hadden gesteld, werden door de Deense overheid steeds afgewezen. Zijn omgeving zag daar een kankerende Céline, een hatende Céline, een wanhopige Céline en natuurlijk ook een schrijvende Céline. In februari 1950 werd hij in Parijs veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar en een boete van 50.000 francs (naar de hedendaagse waarde een boete van € 1.400). Kort daarop kreeg Céline echter amnestie en op 1 juli 1951 kwam er een einde aan zijn Deense ballingschap van zes jaar. Neerlandicus en auteur Nico Keuning (1952) bezocht alle adressen waar Céline in die periode verbleef, kwam in contact met Céline-kenners, trof in de archieven nieuwe documenten over deze jaren aan en ontdekte een ‘verweerschrift’ van Céline uit 1946. Dat resulteerde in een boekje waarin Keuning een ander licht werpt op de Deense ballingschap van de schrijver. Louis-Ferdinand Céline was de schrijversnaam van Louis Ferdinand Destouches, na Marcel Proust de meest vertaalde Franse auteur van de twintigste eeuw. Zijn literaire werk wordt gekarakteriseerd door een combinatie van nihilisme en pacifisme, gebracht in een levendige humoristisch-ironische stijl. Céline is controversieel omdat hij tussen 1937 en 1941 enkele rabiaat antisemitische werken heeft gepubliceerd. De levensloop van Céline zag er aanvankelijk geheel anders uit. In de jaren 1907-1909 werd hij door zijn ouders naar Duitsland en Engeland gezonden om de taal te leren. Zij wilden namelijk een loopbaan in de internationale handel voor hun zoon. Na terugkomst in Frankrijk in november 1909 begon hij als leerling bij diverse middenstandsbedrijven in Parijs. Op 21 september 1912 meldde hij zich als vrijwilliger voor drie jaar in het leger. Hij werd geplaatst in het 12e cavalerieregiment kurassiers te Rambouillet. Herinneringen aan deze tijd gebruikte hij in “Reis naar het eind van de nacht” en in “Kanonnevoer”. In oktober 1914, al snel na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, raakte hij bij Poelkapelle ernstig gewond aan zijn rechterarm en ondanks enkele operaties bleef hij de rest van zijn leven voor zeventig procent invalide. In november 1914 was hij een van de eerste Franse militairen die de Médaille Militaire kreeg, een hoge Franse onderscheiding. Zijn oorlogservaringen speelden een doorslaggevende rol bij de totstandkoming van zijn latere pacifisme en nihilistisch pessimisme. In mei 1915 begon hij zijn werkzaamheden voor het Franse consulaat in Londen. Van maart 1916 tot februari 1917 beproefde hij zijn geluk in de toenmalige Franse kolonie Kameroen. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog volgde hij de versnelde middelbare schoolopleiding (een voorrecht van oud-strijders) en daarna in drie jaar de universitaire opleiding tot arts. In juni 1924 trad hij in dienst van de Volkenbond te Genève. Hij reisde dan onder meer naar de Verenigde Staten, Nederland, Canada, Cuba en Engeland. Na beëindiging van zijn contract bij de Volkenbond vond hij werk als arts in Clichy, een voorstad van Parijs. Tegelijkertijd was hij werkzaam bij een farmaceutisch laboratorium. In die tijd begon hij met schrijven. In oktober 1932 publiceerde hij zijn eerste roman: “Reis naar het einde van de nacht”. De roman vertelde in geromantiseerde vorm Célines wederwaardigheden vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog tot aan het moment van publicatie van de roman. Vier jaar later verscheen “Dood op krediet” en na deze twee romans was Célines naam als auteur gevestigd. Deze werken hebben, zowel vanwege de schrijfstijl en hun nihilistische inslag, een grote invloed gehad op talrijke naoorlogse schrijvers. De stijl van “Reis naar het einde van de nacht” was nog klassiek, terwijl vanaf “Dood op krediet” de kenmerkende stijl van Céline werd aangehouden: korte zinnen, de befaamde drie puntjes aan het einde van zinnen, een woordgebruik dat was gebaseerd op de Parijse volkstaal, het ‘argot’ en veel vrijpostig en grof taalgebruik. Teleurgesteld door de slechte verkoopresultaten van “Dood op krediet'” schreef hij een korte anti-sovjettekst (“Mea Culpa”, slechts 20 pagina’s) die goed bleek te verkopen. Dit bracht hem op het idee ‘pamfletten’ te schrijven die aansloten bij de actualiteit van het politieke moment. Dit schrijfwerk kostte hem ook veel minder tijd. Nam “Dood op krediet” ruim vier jaar in beslag, in een paar maanden tijd schreef hij “Bagatelles pour un massacre” (1937) en “L'École des cadavres” (1938). De twee succesvolle pamfletten hadden een radicaal antisemitische toon en bevatten de duidelijk uitgesproken wens dat Frankrijk zich zou verbinden aan Hitlers Duitsland. Later volgde nog “Les beaux draps” (1941), waarin hij niet alleen sterk antisemitisch was, maar ook fel van leer trok tegen de vrijmetselarij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef Céline ook een dertigtal ‘open brieven’ aan Duitsgezinde kranten en tijdschriften, waarin hij openlijk getuigde van zijn antisemitisme. In die ingezonden brieven profileerde hij zich als de zelfgekozen koning van het Franse racisme, hij beklaagde de in zijn ogen gebrekkige Jodenvervolging en hij viel vrijmetselaars, communisten en gaullisten fel aan. Volgens hem was twee derde van het Franse volk van onzuiver ras. Toch waakte hij ervoor zich rechtstreeks te verbinden aan de Duitse bezetter of aan de collaborerende Franse overheid. Hij had zichzelf nimmer als collaborateur beschouwd. Na de Tweede Wereldoorlog beklemtoonde hij meermalen dat hij met de openbaarmaking van zijn politieke en raciale standpunten slechts beoogde dat Frankrijk uit de in zijn ogen onontkoombare oorlog zou blijven. Een week na de geallieerde landing in Normandië op 6 juni 1944 vluchtte Céline naar Duitsland, omdat hij niet geheel ten onrechte vreesde voor zijn leven als hij in Parijs zou blijven. Hij verbleef eerst in een luxe hotel in Baden-Baden, vertrok daarna naar Berlijn en belandde vervolgens in Sigmaringen. Daar oefende hij weer zijn oude vak van arts uit ten behoeve van de daar verblijvende Franse vluchtelingen, een trieste kolonie van collaborateurs. Van april 1945 tot 1 juli 1951 verbleef hij in Denemarken, daarna vestigde hij zich in Meudon, vlak onder Parijs, waar hij woonde tot zijn dood op 1 juli 1961 (exact tien jaar na zijn terugkeer) als gevolg van een hersenbloeding. Over zijn naoorlogse omzwervingen schreef Celine de trilogie “Van het ene kasteel naar het andere”, “Noord” en “Rigodon”. De positie van Céline is door de jaren heen onveranderd gebleven. Het oeuvre van de schrijver wordt geprezen, het behoort zonder discussie tot de hoogtepunten van de literatuur van de twintigste eeuw. Van zijn politieke ideeën en daardoor van de persoon heeft men zich massaal afgekeerd. Zijn controversiële opvattingen en karakter hebben niet verhinderd dat zijn genie als schrijver altijd erkend is gebleven. Elke zwakke poging tot eerherstel voor de persoon Louis-Ferdinand Céline wordt echter direct de kop ingedrukt. “Zijn talent mag niet de man doen vergeten die tijdens de bezetting opriep tot moord op de Joden”, verklaarde Serge Klarsfeld, een Franse vertegenwoordiger van de overlevenden van de Holocaust. Keuning merkt hierover op: “Nog steeds stijgt uit de Franse literair-culturele kookpot de walm op van eeuwige vergelding die de geur van literaire roem ruimschoots overheerst.” Een constatering die wel klopt. Zonder het rabiate antisemitisme van Céline weg te poetsen, laat Keuning in zijn inleiding zien dat de verdediging die Céline voerde meer is dan die van een kat in het nauw. Céline had zijn portie in de Eerste Wereldoorlog wel gehad en wilde mensen waarschuwen tegen een tweede wereldbrand. In die waarschuwing liet hij zijn antisemitisme de vrije hand. Dat zijn pamfletten zo gretig aftrek vonden, toont aan hoe groot het antisemitische in Frankrijk was. Céline kan met enig recht zeggen dat hij geslachtofferd werd om de zonden van velen te kunnen afdekken. Wat niet wegneemt dat zijn pamfletten vanwege zijn statuur van gelauwerd schrijver gezaghebbend waren, dat hij zich daar terdege van bewust was en dus geheel vrijwillig een grote schuld op zich laadde. “Hij was een gehoorde in het koor dat schreeuwde om vervolging van de Joden. Zijn stem was meer dan een druppel in de golf”, aldus Keuning. Hij wilde met zijn waarschuwing niet alleen wijzen op een naderende oorlog, maar ook op allerlei bedreigingen voor de raszuivere Franse cultuur. Hij was tegen de Joden, maar ook tegen de Aziaten (het gele gevaar), de negers (het zwarte gevaar), tegen communisten, tegen vrijmetselaars, tegen roken, tegen drank, tegen jazz en tegen de bioscoop. Zijn pamfletten zijn de ultieme weerslag van zijn minachting voor de mensen, weergegeven in zinnen van gesublimeerde en doorleefde haat tegen alles en iedereen. Het is ook deze Céline die opduikt uit de speurtocht van Keuning naar de Deense jaren van de schrijver. Een aanbevelenswaardig boek voor degenen die iets meer willen weten over de onsympathieke schrijver van zo veel geniale boeken. |
Beoordeling: | Goed |