Sauckel wordt aangeklaagd op alle vier de punten (uitleg).
Hij sloot zich in 1923 bij de Nazipartij aan en werd in 1927 Gauleiter van Thüringen. Hij was lid van de wetgevende macht van Thüringen van 1927 tot 1933, werd in 1932 benoemd tot Reichsstatthalter en werd in 1933 Minister van Binnenlandse Zaken en hoofd van het Ministerie van Staat van Thüringen. Hij werd in 1933 lid van de Reichstag. Hij bekleedde formeel de rang van Obergruppenführer in zowel de SA als de SS.
Misdaden tegen de Vrede
Het bewijsmateriaal heeft het Tribunaal er niet van overtuigd dat Sauckel zodanig betrokken was bij het gemeenschappelijke plan voor het voeren van een oorlog van agressie of voldoende betrokken bij het voorbereiden op en het voeren van een oorlog van agressie om hem op de punten Een of Twee te kunnen veroordelen.
Oorlogsmisdaden en Misdaden tegen de Menselijkheid
Op 21 maart 1942 benoemde Hitler Sauckel tot Generell Bevolmächtigte für den Arbeitseinsatz met de bevoegdheid om “de inzet van alle beschikbare mankracht onder uniforme leiding te plaatsen, inclusief die van in het buitenland geworven arbeiders en krijgsgevangenen.” Sauckel kreeg opdracht om binnen het kader van het Vierjarenplan te werken en op 27 maart 1942 vaardigde Göring, als Gedelegeerde voor het Vierjarenplan, een besluit uit waardoor zijn afdelingen mankracht aan Sauckel werden overgedragen.
Op 30 september 1942 kreeg Sauckel van Hitler de bevoegdheid in de diverse bezette gebieden commissarissen te benoemen en om “alle noodzakelijke maatregelen te treffen voor de uitvoering” van het decreet van 21 maart 1942.
Met de bevoegdheid die hij door deze besluiten verkreeg, zette Sauckel een programma op voor de mobilisatie van de mankracht die aan het Reich ter beschikking stond. Een van de belangrijkste onderdelen van die mobilisatie was de systematische uitbuiting – met geweld – van het potentieel aan arbeiders in de bezette gebieden. Kort nadat Sauckel in functie was getreden, liet hij de gezaghebbende autoriteiten in de diverse bezette gebieden besluiten uitvaardigen waardoor arbeid in Duitsland verplicht werd gesteld. Met de bevoegdheid van deze decreten wierven Sauckel’s commissarissen, gesteund door de politiediensten in de bezette gebieden de arbeiders die nodig waren om aan de door Sauckel geëiste aantallen te voldoen en stuurden hen naar Duitsland. Sauckel omschreef de zogenaamde “vrijwillige werving” als “een hele groep mannelijke en vrouwelijke agenten, net zoals het in vervlogen tijden voor het ronselen werd gedaan.” Dat echte vrijwillige werving eerder uitzondering dan regel was toont Sauckel’s verklaring van 1 maart 1944 aan: “ ..... dat er van de vijf miljoen arbeiders die in Duitsland aankwamen, er nog geen 200.000 vrijwillig kwamen........” Hoewel hij nu beweert dat die uitspraak niet juist, laten de omstandigheden waaronder die is gedaan en de bewijzen die bij het Tribunaal zijn ingebracht, er geen twijfel over bestaan dat die uitspraak in principe juist is.
De manier waarop de ongelukkige slavenarbeiders bijeen werden gehaald, naar Duitsland werden vervoerd en wat er na aankomst met hen gebeurde, is al besproken. Sauckel beweert dat hij niet verantwoordelijk is voor deze excessen bij de uitvoering van het programma. Hij zegt dat het totaal aantal arbeiders dat moest worden aangeworven bepaald werd door de eisen uit de landbouw en de industrie, dat het werven van de arbeiders de verantwoordelijkheid van de bezettende macht was, het vervoer naar Duitsland de verantwoordelijkheid van de Duitse spoorwegen en hun verzorging in Duitsland de verantwoordelijkheid van de Ministeries van Arbeid en van Landbouw, van het Deutsche Arbeiterfront en van de diverse betrokken industrieën was. Hij verklaart onder ede dat waar het in zijn macht lag, hij voortdurend aandrong op een menselijke behandeling.
Het lijdt echter geen twijfel dat Sauckel de eindverantwoordelijkheid had over het programma van slavenarbeid. Ten tijde van de gebeurtenissen in kwestie schroomde hij niet om controle te verkrijgen over die gebieden waarvan hij nu beweert dat anderen er de verantwoordelijkheid voor droegen. Zijn regelingen voorzagen erin dat zijn commissarissen de bevoegdheid hadden arbeiders te werven en hij was voortdurend in het veld om toezicht te houden op de stappen die werden ondernomen. Hij was op de hoogte van de wrede methoden die werden toegepast om arbeiders te werven en steunde die energiek omdat die volgens hem noodzakelijk waren om aan de quota te voldoen.
Sauckel’s regelingen hielden ook in dat hij verantwoordelijk was voor het transport van de arbeiders naar Duitsland, voor de toewijzing ervan aan werkgevers en voor hun verzorging en dat de andere diensten die hierbij waren betrokken, aan hem ondergeschikt waren. Hij werd ingelicht over de heersende slechte condities. Het lijkt er echter niet op dat hij een voorstander was van wreedheid op zich of voorstander was van een programma zoals dat van Himmler: uitroeing door arbeid. Zijn houding werd in een besluit aldus uitgedrukt:
“Alle mannen moeten worden gevoed, gehuisvest en behandeld op dusdanige wijze dat ze tot het maximum haalbare kunnen worden uitgebuit tegen de zo laagst mogelijke kosten.”
Het bewijs toont aan dat Sauckel aan het hoofd stond van een programma, inhoudende de deportatie in slavenarbeid van meer dan 5.000.000 mensen, velen van hen onder afschuwelijke omstandigheden van wreedheid en lijden.
Conclusie
Het Tribunaal oordeelt dat Sauckel niet schuldig is aan de punten Een en Twee. Hij is schuldig aan de punten Drie en Vier.
Uitleg van de vier aanklachten:
- Samenzwering tot het voeren van een agressieve oorlog ofwel misdaden tegen de vrede
- het voeren van een agressieve oorlog
- oorlogsmisdaden
- misdaden tegen de menselijkheid