TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

In dit artikel vindt u enkele toespraken van Koningin Wilhelmina uit 1942. De tekst van deze toespraken is integraal overgenomen uit het boek "De Koningin sprak". De proclamaties van Wilhelmina uit 1942 vindt u in het artikel Proclamaties Koningin Wilhelmina.


Strooibiljet met Koningin Wilhelmina, 1942 Bron: Collectie Gelderland

Radiotoespraak Wilhelmina (21-2-1942)

Rijksgenooten,

Onder de zorgvolle omstandigheden, waarin het geheele Rijk thans verkeert, gevoel ik mij gedrongen het woord tot u te richten. Over geheel Nederlandsch-Indië wordt hard en moedig gevochten. Aruba is aangevallen. Curacao en de andere eilanden worden onmiddellijk be­dreigd. Suriname kan elk oogenblik hetzelfde te wachten staan. Zijde aan zijde, in wapenbroederschap nauw verbonden, strijden wij met onze bondgenooten tegen onze vijanden, terwijl het moederland in taai­heid en moed zich te weer stelt.

In de eerste plaats wil ik hulde brengen aan de dappere verdedigers van Nederlandsch-Indië, aan hun geest van durf en volharding, aan vele heldendaden, die ver buiten de grenzen van ons Rijk algemeen bewon­dering wekken en ons voor de toekomst een waardige plaats onder de volkeren verzekeren.

Hulde aan hen, die vielen in den strijd. En hierbij gedenk ik tevens allen, die slachtoffer werden van de barbaarsche strijdwijze van den vijand. Ik vergeet niet de laatste martelaren in Nederland, die hun leven gaven voor onze vrijheid. Rijksgenooten, wij leggen, zij het helaas in gedachte, onzen lauwerkrans voor hen neer.

Ik verzoek u, ter eere van hun aller nagedachtenis, in eerbiedige aandacht thans te luisteren naar de tonen van het Wilhelmus. Het is mij een groote voldoening, dat de sterke krachtsinspanning, welke zoowel door de weermacht als door de burgerlijke verdediging bij de voorbereiding tegen 's vijands aanval is aan den dag gelegd, thans zulke uitnemende vruchten afwerpt.

Openbaarde zich toen reeds een geest tot taai verzet, deze geest is thans uitgegroeid tot den vasten wil stand te houden tot het uiterste en het zwaarste te trotseeren. Door het vuur beproefd is uw gevoel van lots­verbondenheid alom gebleken. Uw dapperheid en uw fiere houding vervullen mijne Rijksgenooten en mij met rechtmatigen trots. Thans wend ik mij tot Nederland.

Naast het eigen kruis komt thans de benauwenis over de zware beproe­ving, die over de andere deelen des Rijks is gekomen. Ten volle voel ik met u mede, hoe zwaar uw last thans is. Maar ik weet, dat gij, eensgezind en vastberaden, met alle rijksgenooten door de duis­ternis van het oogenblik de door ons allen gewenschte toekomst ziet dagen.

Meer dan ooit voel ik mij één met u in de overtuiging dat God uitkomst zal geven.

Radiotoespraak Wilhelmina (3-4-1942)

Rijksgenooten,

Heden wil ik u eenige mededeelingen doen, die voor de verschillende deelen van ons Rijk van belang zijn.

De steeds voortdurende worsteling op Java, Sumatra en andere eilanden tegen den Japanneeschen indringer dwingt de bewondering af van vriend en vijand. Wij laten het niet daarbij. Alle deelen der weermacht, die zich ter voortzetting van den strijd naar elders begaven, worden herbe­wapend en tot eenheden gevormd ten einde zoo spoedig mogelijk weer aan de krijgsverrichtingen te kunnen deelnemen. Daarnevens zijn de op het laatste oogenblik naar Australië overgebrachte Nederlandsch-Indische civiele autoriteiten belast met de organisatie onder leiding van de ministers van de voor de voortzetting van den oorlog noodige burgerlijke diensten, met de bedoeling tevens dat een deel hunner naar Londen zal kunnen overkomen om hunne kennis en er­varing ter beschikking te stellen van de regeering, wier taak het is, voor ons zoo zwaar beproefd Nederlandsch-Indië het uiterste te doen wat mogelijk is.

Een ander punt, dat het Rijk als geheel betreft, is de instelling van een Buitengewonen Raad van Advies, die ten doel heeft de regeering, zoolang deze buiten Nederland haar taak uitoefent, van raad en voor­lichting te dienen. In dit tijdelijk lichaam zullen buiten Nederland ge­domicilieerde en uit het bezet gebied overgekomen Nederlanders en rijksgenooten uit Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao benoemd wor­den. Ik behoef u wel nauwelijks te zeggen, dat deze Buitengewone Raad geheel iets anders is dan de commissie uit alle deelen des Rijks welke, zooals ik u vroeger heb medegedeeld, na de terugkomst in het Vaderland zal worden bijeengeroepen om deel te nemen aan de voorbereiding van de bij de herziening onzer Grondwet aan de orde gestelde regeling van de toekomstige verhouding van de verschillende deelen van het Koninkrijk in het Rijksverband.

Thans wend ik mij meer in het bijzonder tot allen in Nederland. Reeds meer dan eens heb ik u gezegd, hoe zeer ik mij verheugde in het feit, dat de oorlog u heeft aaneengesmeed tot een waarlijk nationale eenheid. Nog eens wil ik nu een beroep doen op allen, die zich vroeger in bet politieke leven bewogen, om gedurende de bezetting en ook daarna, totdat betere tijden zullen zijn aangebroken, uit vrijen wil alle partij­schappen te laten rusten en als goede Nederlanders schouder aan schou­der te staan voor de herrijzenis en den wederopbouw van het vrije Vader­land. Elk blijk van zoodanig eensgezind streven werd steeds door mij van harte toegejuicht zoodra het te mijner kennis kwam. Meestal was dit te laat om met vrucht van mijn instemming te doen blijken. Toch kunnen de redevoeringen van den voorzitter van den ministerraad, professor Gerbrandy, en de mijne u omtrent onze belangstelling en instem­ming niet in het onzekere hebben gelaten.

Geheel ben ik er van doordrongen, dat deze uit innerlijke overtuiging voortgekomen eendracht uw sterkste wapen zal blijken te zijn tegen uwen onderdrukker. „Eendracht maakt macht" zegt de oude spreuk; maar nog sterker spreekt tot den onderdrukker misschien het voor hem onbegrijpelijke, voor hem onbereikbare en daarom beangstigende feit van een eendrachtige gemeenschap van vrijheidlievende menschen, door ieder van deze persoonlijk uit vrijen wil tot stand gebracht. De vijand zal u zeker trachten diets te maken, dat dit hetzelfde is waartoe hij u wil dwingen. Maar ik zeg hem, in uw aller naam, dat gij en ik deze aantijging tegen de nationale daad van een hoogstaand, vrijheidlievend volk met verachting naast ons zullen neerleggen.

In aansluiting op vroegere mededeelingen, dat de noodige voorzieningen getroffen zijn en nog worden uitgewerkt, opdat, wanneer het oogenblik uwer bevrijding zal zijn gekomen, alles een geregeld verloop kunne hebben — en dit van de eerste stonde aan — kan ik u zeggen, dat, evenals in andere bezette landen, wettelijke bepalingen gereed liggen of in de maak zijn, om wegens hulp, op welke wijze ook aan den vijand verleend, rekenschap te vorderen. Deze bepalingen zullen onverwijld worden toegepast, opdat de landverraders hun welverdiende straf niet ontloopen, en alle goedwillenden zich volkomen veilig mogen voelen en onmiddellijk aan den slag kunnen gaan. Zoodoende zal al het waarlijk groote en goede, dat in deze jaren van druk en beproeving is ontstaan, gelegenheid verkrijgen zich te ontplooien en zijn vollen zegen over ons land en volk verspreiden.

Mij is bekend, door berichten die voor kort van verschillende zijden tot mij kwamen, hoe de moffen telkens weer op nieuw terrein u van uw vrijheid berooven, daarbij pogend u hun levensovertuiging met geweld op te dringen. Ik behoef hierop niet nader in te gaan. Gij weet het maar al te goed. Door elke nieuwe aanranding of inbreuk op uw vrijheid treedt hun zwakheid en het onvermogen hun beginselen te doen zegevieren schriller aan den dag. Als ieder andersdenkende daartoe moet worden onschadelijk gemaakt, dan is dit het sprekendste bewijs dat die begin­selen het onderspit hebben gedolven; het is de erkenning van een diep fiasco; het is, dank zij uw taaie volharding, ons het zekerste bewijs van onze overwinning, welke die met de wapenen voorafgaat.

Hoe zwaarder de druk wordt, dien de moffen u opleggen, des te ster­ker wordt de onderlinge band tusschen u. Liefderijke, onzichtbare han­den halen dien aan, want die band is een gave van God zelf. In steeds wijderen kring wordt blijkbaar die band als zoodanig gevoeld, gaan de harten in toenemende mate open voor God.

Ja, er hebben mij berichten bereikt, dat voor zeer velen, in tegenstelling tot wat vroeger maar al te vaak geschiedde, thans de bijbel opengaat als een wereld om in te verkeeren, om er uit te leven, om zich werkelijk te bergen en om zich werkelijk te wapenen. Ja, dat het geheimenis in veler leven beleefd wordt, dat in dezen donkeren tijd het Woord „geschiedt". Wij weten thans allen wat het is een volk te zijn, dat een kruis draagt. In dit besef ligt groote troost en kracht, want Christus bewijst ons, dat er geen kruis denkbaar is zonder opstanding, en ook geen op­standing zonder kruis.

Landgenooten, onze herrijzenis is begonnen. Wij bidden God, dat onze bevrijding, van waar ook ter wereld uitgaande, spoedig moge volgen.

Radiotoespraak Wilhelmina (6-5-1942)

Landgenooten,

Met u, met onze rijksgenooten in Oost en West, waarbij zich het mede­gevoel van heel de beschaafde wereld aansluit, ben ik diep geschokt door de tijding van de terechtstelling van 72 onzer landgenooten. Met u wil ik hulde brengen aan hun nagedachtenis, hulde aan hun moed en aan hun vaderlandsliefde.

Nederland zal de martelaren, die vielen voor zijn bevrijding, nimmer ver­geten. Naam voor naam, persoon voor persoon, zal hun nagedachtenis bij ons voortleven.

De thans gevallenen zijn de 72 ten aanzien van wie de beulen hun gruweldaad erkennen. Velen van ons weten helaas, dat er buitendien velen tersluiks worden vermoord, van wie wij het heengaan of nooit, of eerst veel later vernemen. Ofschoon zelfs hun aantal niet kennende, willen wij thans ook hunner in eerbied en aandacht gedenken.

Landgenooten, ik wil op u een dringend beroep doen. Teneinde voor u zelf de grootst mogelijke zekerheid te verkrijgen dat geen onvoor­zichtig woord van u, voor wien ook gesproken, tengevolge kan hebben gevangenneming of vermoording van een landgenoot, moet ik u in deze droeve dagen verzoeken in alle talen te zwijgen omtrent onderwerpen waarin de vijand belang kan stellen, onverschillig met wien gij in gesprek zijt.

Neemt u dus in acht bij het voeren van telefoongesprekken, gij zijt daarbij nimmer onbeluisterd. Bedenkt bij het schrijven van uw brieven, dat de vijand op u loert, om achter geheimen te komen. Bedenkt, dat ditzelfde geldt wanneer gij van vervoermiddelen gebruik maakt of andere openbare plaatsen verkeert.

In deze voor u zoo droeve dagen, waarin ik van heeler harte met u meeleef, gelijk ik dit ook doe met allen in Indië over wie zoo onnoemelijk leed en lijden gekomen is, zullen er zeker velen uwer zijn, die mij begrij­pen, als ik op den herinneringsdag van den verraderlijken overval van Nederland, behoefte gevoel aan afzondering en stilte. Het is daarom, dat ik er de voorkeur aan geef u niet op dien dag, doch spoedig daarna door de radio toe te spreken.

Slechts enkele dagen scheiden ons van de herdenking van dien 10den Mei. Ik behoef U wel niet te zeggen hoezeer mijne gedachten zich op dien dag met de uwe zullen vereenigen — in het verleden; in dat verleden dat Nederland en Nederlandsch-Indië zoo zware slagen toebracht maar dat hun geestkracht en volharding, hun onwrikbaren wil vrij te zijn niet heeft kunnen breken. — In het heden, dat van dien wil op de voor elkeen meest overtuigende wijze getuigenis aflegt. — In de toekomst, die door bloed en tranen heen, ons steeds nader zal brengen tot den geboortedag van dat groote, eensgezinde, vrije Nederland in vier wereld-deelen.

En nu landgenooten, wij zullen niet versagen, wij zullen volhouden wij zullen overwinnen, omdat wij strijden tegen de machten der duister­nis met een rein geweten, en voor een rechtvaardige zaak en voor ge­rechtigheid.

Radiotoespraak Wilhelmina (17-10-1942)

Landgenooten,

Door een lichte ongesteldheid, waarna ik rust moest houden, verhinderd kon ik niet eerder het woord tot u richten. Met des te meer genoegen doe ik dit thans.

Opnieuw voel ik mij dezen keer gedrongen enkele oogenblikken met u in eerbied en aandacht stil te staan bij de nagedachtenis van hen, die vielen als slachtoffers van den redeloozen bloeddorst der moffen, zoowel die­genen onder hen van wie ons de namen en de terechtstelling bekend zijn, als de velen, wier afslachting in het verborgen de laaghartige wreedaard voor ons heeft meenen te moeten verzwijgen. Onze hartelijke deelneming gaat uit tot allen, die deze martelaren beweenen.

De herinnering aan deze mannen zal voortleven in het hart van u en van mij. Mogen wij uit deze herinnering de kracht putten om datgene zuiver te bewaren, waarvoor zij hun leven offerden: Neerlands vrijheid en Neerlands eer. Daartoe schenke God ons de kracht. Met groote aandacht en tevens groote bezorgdheid volg ik uwe toenemen­de moeilijkheden en stijgende nooden op elk gebied; en met niet minder belangstelling volg ik de steeds ondragelijker wordende onzekerheid in uw bestaan, waarmede gij iederen dag opnieuw te kampen hebt; volg ik het bitter lijden van de duizenden in gevangenis of concentratie­kamp; in één woord, de geestelijke en lichamelijke mishandeling, die de gehate vijand u aandoet.

Ik deel van harte in uw verontwaardiging en smart over het lot onzer Joodsche landgenooten; en met mijn geheele volk voel ik de onmensche-lijke behandeling, ja, het stelselmatig uitroeien van deze landgenooten, die eeuwen met ons samen woonden in ons gezegend vaderland, als ons persoonlijk aangedaan. Waar gij uwe gevoelens niet moogt uiten, daar doe ik dit thans voor u. Wij zullen pogen, zoodra zulks mogelijk is, althans iets van dit leed te verzachten.

Wie, op welke wijze ook, zijn medewerking nog blijft verleenen aan dit schrikbewind, die zal na onze bevrijding de gevolgen daarvan hebben te aanvaarden, en het zwaar te verantwoorden hebben. Landgenooten, werkende op fabrieken of werkplaatsen, ik weet hoe moei­lijk het u gemaakt wordt te besluiten en te handelen zooals gij wilt; in het werkelijke belang van ons volk steeds uzelf te zijn en te blijven. Ik weet, dat gij dat belang steeds voor oogen hebt, en, voor moeilijke beslissingen geplaatst, als flinke Hollandsche jongens zonder aarzelen den knoop doorhakt, met het oog gericht op de toekomst, zonder stil te staan bij de mogelijke bezwaren van het heden. Landbouwers en tuinders, gij die voorziet in het levensonderhoud van ons volk en u voor een nog verantwoordelijker taak geplaatst ziet dan ooit tevoren, die zijt saamgegroeid met uw bedrijf en met uw land, die daarvan voor geen prijs afstand zoudt willen doen, ik weet, dat ons volk op u KAN rekenen, op uw stoere inborst, en dat gij steeds bereid zijt de handen uit de mouwen te steken om te helpen.

Uw aller strijd is thans de strijd van ons geheele volk om zijn bestaan. Uw kloeke houding, uw taaie volhouden, zullen eenmaal de schoonste vruchten afwerpen; zij verdienen ons aller waardeering en bewondering. Zij zijn het geheim van de kracht van ons volk, nu en voor de toekomst. En als wij hier spreken over de kracht van ons volk in zijn diepste wezen, nu en in de toekomst, dan noemen wij in één adem daarbij zijn geest van hulpvaardigheid onderling, en zijn bewust worden, één groot gezin te vormen.

Sprekende over die eenheid van ons volk, gaan onze gedachten als vanzelf uit naar onze onderdrukte en lijdende rijksgenooten in grooter Nederland onder de keerkringen, wien gelijk lot beschoren is als u, en die, in nauwe lotsverbondenheid onderling en met u, evenals gij pal staan in den geeste­lijken strijd tegen den gemeenschappelijken vijand. Onder den verschen indruk van de jongste gruwelen, in alle bezette Europeesche landen bedreven, komt bij mij onwillekeurig temidden van mijn verdriet het ons allen welbekende beeld op van de sprongen van de benauwde kat. En dit is zeker lang niet ontmoedigend voor ons.

Landgenooten, wij zullen den oorlog winnen, en wij willen en wij zullen den vrede winnen, die uit de gezamenlijk gedragen ellende van het heden ons vernieuwing zal brengen op ieder gebied. Want wie bevrijding zegt, zegt ook vernieuwing. Gesmeed en gevormd in het heilig vuur, dat u daarbij bezielt, gesterkt door diep verantwoordelijkheidsbesef voor de grootsche taak die gij op u hebt genomen, bereid om het beste te geven waartoe uw hart, uw hoofd en uw handen u in staat stellen, zal die vrede een betere toekomst waar­borgen aan ons nageslacht.

Wij willen ons zelf zijn, op eigen vrijen bodem, wij willen kunnen leven naar eer en geweten, met ons zelf en met God, met ons geheele volk in werkelijke gemeenschap. God geve, dat de verwezenlijking daarvan niet meer verre zij.

Radiotoespraak Wilhelmina (7-12-1942)

Het is heden een jaar geleden, dat de Japanneezen zonder voorafgaande oorlogsverklaring hun verraderlijken overval deden op onze bondgenooten. Wij hebben toen geen oogenblik geaarzeld ons onmiddellijk in den strijd te werpen en onze bondgenooten, wier zaak ook de onze is, ter hulp te snellen.

Japan had zich reeds jaren voorbereid op dezen oorlog en op de ver­overing van Nederlandsch-Indië en heeft gepoogd daarbij de gedragslijn te volgen van zijn asgenooten om het eene land na het andere aan te vallen. Dit laatste hebben wij, dank zij onze onverwijlde oorlogsverklaring, kunnen verijdelen.

Na een jaar van strijd kunnen wij getuigen, dat het getij aan het kenteren is en dat de aanvaller van toen, die zoozeer in het voordeel was, reeds thans hier en daar in de verdediging wordt gedrongen. Wel werd Nederlandsch-Indië, dat zich zoo heldhaftig verdedigd heeft, grootendeels door den vijand bezet, maar dit deel van den strijd bleek slechts een voorspel te zijn.

De Japanneezen naderen meer en meer de grenzen van hun kunnen tegen de steeds groeiende macht, die van alle zijden op hen aanvalt. China's moed en uithoudingsvermogen hebben zij niet kunnen breken, en Japan staat thans voor het keeren van den vloed van dien zelf gewilden oorlog, welke tot zijn volkomen ondergang zal leiden. Meer dan ooit gaan op dit oogenblik mijn gedachten uit naar mijn land- ­en rijksgenooten in Nederland en Nederlandsch-Indië. Na een historische verbondenheid van eeuwen, waarin het tijdperk van. koloniale verhouding reeds lang tot het verleden behoorde, stonden wij aan den vooravond van een samengaan op voet van gelijkheid, toen wij plotseling voor de huidige harde beproeving werden geplaatst. De verraderlijke overval op Nederland van 1940 was de eerste onderbre­king in het ontwikkelingsproces; de heldhaftig gevoerde strijd van Neder­landsch-Indië, gevolgd door de bezetting van het overgroote deel van het gebied in 1942, was de tweede.

Reeds in den tijd, toen Indië nog vrij was en alleen Nederland was bezet, bleek de kracht van deze verbondenheid en leefde aan beide zijden een gevoel op van sterker saamhoorigheid, dan in vredige dagen zoo snel kon zijn gegroeid. Nu echter is dit wederzijdsch begrijpen nog verdiept, doordat dezelfde strijd in vollen omvang is gevoerd en hetzelfde leed in volle zwaarte wordt ondergaan.

Zoowel in Nederland als in Nederlandsch-Indië hebben de vijanden met hun propaganda voor de zoogenaamde nieuwe orde niets onbeproefd gelaten om de geesten te verleiden en hun dwingelandij en onderdrukking met de leugens hunner toekomstbeloften te omkleeden. Maar deze leugens en dit bedrog hebben niet gebaat, want schier allen hebben het doorzien en begrepen, dat onze vijanden slechts slavernij en uitbuiting beoogen, en dat er, zoolang zij niet verdreven en verslagen zijn, van vrijheid geen sprake kan wezen.

In vroegere radio-reden kondigde ik reeds aan, dat het in mijn bedoeling ligt, na de bevrijding, de gelegenheid te scheppen om gezamenlijk te overleggen over een voor de veranderde omstandigheden passenden bouw van het Koninkrijk en zijn deelen. De daartoe bijeen te roepen rijksconferentie werd in een regeerings-verklaring van 27 Januari 1942 nader omschreven. Deze conferentie, waarin vooraanstaande vertegenwoordigers van de drie overzeesche deelen van het Koninkrijk met die van Nederland aan een ronde tafel zullen samenkomen, werd in de toen nog vrije gebieds-deelen Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao reeds voorbereid. Vooral in Nederlandsch-Indië waren daartoe uitvoerige gegevens ver­zameld, welke mij nog in December 1941 vanwege den Gouverneur-Generaal hebben bereikt.

De strijd in Nederlandsch-Indië heeft deze veelbelovende voorbereiding verstoord. Wij kunnen haar eerst weder hervatten, zoodra een ieder zijn overtuiging vrijuit zal kunnen uitspreken. Staat het dus vast, dat vernieuwing noodig is in den staatkundigen bouw van het Rijk en in dien van Nederland en de overzeesche gebieden, het zou daarom niet juist zijn en ook niet mogelijk zijn daarvan nu reeds den vorm te willen bepalen.

Ik weet, hoeveel groots en goeds in Nederland, onder den druk der bezetting, aan het groeien is; ik weet, dat zulks ook in Indië het geval is, waar de saamhoorigheid door het ondervonden leed wordt versterkt. Dit kan slechts worden uitgewerkt in vrij overleg, waarbij de beide gebiedsdeelen van elkanders denkbeelden zullen willen kennisnemen. Bovendien heeft de bevolking van Nederland en van Nederlandsch-Indië, door haar lijden en haar verzet, haar recht bevestigd om mede te beslissen over den vorm, die zal worden gegeven aan die verantwoordelijkheid van het geheele volk tegenover de wereld en van de verschillende bevol­kingsgroepen tegenover elkander en tegenover zichzelf. Door daarop nu vooruit te loopen zou dat recht worden miskend en het door bittere ervaring verworven inzicht van mijn volk worden terzijde geschoven.

Ik ben overtuigd – en de geschiedenis en de berichten uit de bezette gebieden bevestigen mij daarin - dat het Rijk na den oorlog zal kunnen worden opgebouwd op den hechten grondslag van volledige deelgenootschap, die de voltooiing zal beteekenen van hetgeen zich in het verleden reeds heeft ontwikkeld.

Ik weet, dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kun­nen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aan­vaarding en de trouw van de overgroote meerderheid der burgerij. Ik weet, dat Nederland dieper dan ooit zijn verantwoordelijkheid gevoelt voor den krachtigen groei der overzeesche gewesten, en dat de Indo­nesiërs in de lang gegroeide samenwerking den besten waarborg vin­den voor het herstel van hun vrede en geluk.

De laatste jaren hebben getoond, dat in beide volken de wil en het ver­mogen tot harmonisch en vrijwillig samengaan aanwezig zijn. Een op dien grondslag gevestigde rijkseenheid stuurt aan op de ver­wezenlijking van het doel, waarvoor de Vereenigde Naties strijden, zooals dit onder meer in het Atlantic Charter is belichaamd en waarmede wij aanstonds konden instemmen, omdat het de grondslagen bevat van onze eigen opvatting van recht en vrijheid, waarvoor wij in den loop der geschiedenis goed en bloed geofferd hebben.

Ik stel mij, voor, zonder vooruit te loopen op de adviezen der rijks-conferentie, dat zij zich richten zullen op een Rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curacao tezamen deel zullen hebben, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelf­standigheid en steunend op eigen kracht, doch met den wil elkander bij te staan, zullen behartigen. Ik meen, dat zulk een zelfstandigheid en samenwerking aan het Rijk en zijn deelen de kracht kunnen geven om hun verantwoordelijkheid naar binnen en naar buiten ten volle te dragen.

Daarbij zal voor verschil van behandeling op grond van ras of landaard geen plaats zijn, doch zullen slechts de persoonlijke bekwaamheid der burgers en de behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen den doorslag geven voor het beleid der regeering. Ook in Indië heerscht thans een verdrukker, die, in navolging van zijn verfoeilijke bondgenooten en met verwerping van beginselen, die hij zelf in het verleden heeft erkend, vreedzame burgers interneert en vrouwen en kinderen van hun levensonderhoud berooft.

Hij heeft dat mooie en vredige land ontworteld en uit zijn voegen gerukt; zijn nieuwe orde brengt slechts ellende en armoede. Maar desondanks kunnen wij getuigen, dat het hem niet gelukt is ons te bedwingen, en thans, nu een immer groeiende macht van de verbonden volken alzijds op hem aanrukt, weten wij, dat hij daarin ook niet meer slagen zal.

Nederlandsch-Indië en Nederland zullen met hun helden te land, ter zee en in de lucht, met hun wakkere en moedige koopvaarders en door hun taai en nimmer wankelend verzet in den zwaren strijd, dien zij streden, na de gemeenschappelijke overwinning hun zelfopoffering en onverschrokkenheid bekroond zien met de herwinning van vrede en geluk van land en volk in een nieuwe wereld.

Zij zullen dan onverwijld aan den slag kunnen gaan om te bouwen aan een betere en gelukkiger toekomst.

Definitielijst

propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.

Radiotoespraak Wilhelmina (20-12-1940)

Landgenooten in het Vaderland. Bij het naderen van het kerstfeest, dat ditmaal voor u en daarom ook voor mij, zoo moeilijk en droevig zal zijn, wil ik niet nalaten een enkel woord tot u te richten.

Als ik van hier uit tracht te peilen al hetgeen in dezen kersttijd in u om­gaat, dan zie ik voor mijn geest uw nijpende zorgen om uw stoffelijk be­staan, uw velerlei kwellingen en ongerustheid, den doodsnood, waarin velen uwer verkeeren, uw droefheid en den rouw in uw hart over hen, die u wreedelijk werden ontrukt; doch daarnaast zie ik uw groeiende hoop, uw onbeschrijfelijke spanning omtrent wat de toekomst zal brengen.

Van de eindoverwinning zijn wij overtuigd, maar alleen God weet wan­neer de ure onzer bevrijding zal slaan. Het zal ons ook dit jaar zeker niet mogelijk zijn kerstfeest te vieren op de wijze waarop wij dit gewend waren; wij kunnen het niet zoo tegemoetgaan als ware er geen oorlog. Doch dit is ook niet het eerste noodige.

Voor ons is het allesbeheerschende te allen tijde het heilsfeit zelf, dat het kerstevangelie verkondigt. Want onwankelbaar en getrouw verrijst Gods liefde, zooals deze zich openbaart in de komst van Christus op aarde, boven al het geweldige dat wij beleven uit en dus ook boven de duivelsche machten, die over ons heerschen.

Dwars door deze donkere wereld heen aanschouwen wij in Bethlehem die andere wereld als een toevlucht en een hoog vertrek, als een lafenis en een bron van kracht voor elken moeden strijder. Want strijders zijn wij thans allen: mannen, vrouwen en kinderen. De geheele Bijbel is een doorloopend getuigenis van de liefde van God. ,,Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe", is wel de meest tot ons sprekende en aangrij­pendste vertolking van de blijde kerstboodschap. Deze woorden heeft Christus door zijn leven, met zijn bloed en tranen, en bovenal door zijn opstanding bevestigd en gemaakt tot levende werkelijkheid voor ons.

Alleen bij Hem is een volmaakt samengaan van barmhartigheid en ontferming, van diepe bewogenheid en van zorgende liefde, met een machtig willen en kunnen, en sterk zijn.

Diep binnen ons verborgen „ik" hunkeren wij naar die volmaakte liefde. Alleen zij kan ons staande houden in dezen verschrikkelijken tijd, omdat zij ons alles toevoert wat ons innerlijk leven op peil moet houden. Ja, zij is de voortstuwende kracht en in de diepste beteekenis, het leven van ons leven.

Zij behoedt ons voor het gevaar van innerlijke verarming, voor dat van verharding, voor onverschilligheid, voor wanhoop en nog zooveel meer. Zij stelt ons in staat mensch te zijn, in den volsten en besten zin van het woord, ondanks alle aanslagen, welke de macht der duisternis op ons richt.

Hiermede geeft zij ons die innerlijke sterkte, die wij voor elken strijd noodig hebben. Niemand kan dit beter beseffen dan gij, die zelf ondervindt wat het is overwinnaar te zijn, al schijnt gij overwonnen. Dat wij dan allen, voor het eerst of bij vernieuwing, die volmaakte liefde mochten grijpen, met ons geheele wezen.

Thans richt ik mij in het bijzonder tot hen die worstelen om het behoud van hun geloof. Ik weet hoe zwaar de strijd op dit oogenblik is en hoe moeilijk het thans is voor ons geloof om te volharden; ik ondervind dit zelf; Indien wij, als wij ons moe of zwak voelen, ons blijven vasthouden aan die liefde als aan een zeer vaste rots, dan glijden wij niet af, dan zullen wij in onze donkerste uren de lotsgemeenschap ervaren van Hem, die zich voor ons liet nagelen aan een kruis, en zich niet ontzien heeft in te dalen in onze grootste duisternis.

En deze verbondenheid geeft uitkomst en verlossing uit onzen nood. Streven wij er dan naar uit te wonen uit deze wereld, die de booze mach­ten zoo droef en duister gemaakt hebben, en in te wonen in die wereld, die Bethlehem ontsluit. Dat zij onze daad, het antwoord, dat wij geven op de daad van God, ons verkondigd in het kerstevangelie. Wij zijn in verschillend opzicht andere menschen geworden, het leven stelt ook andere eischen dan voorheen.

Landgenooten! Gemeenschappelijk lijden heeft u hecht aaneengesmeed, als waart gij leden van één groot gezin. Dit heeft u geleerd elkander vast te houden in onderlinge hulpvaardig­heid en naastenliefde, welke het daadwerkelijk nakomen is van de liefde, door Christus ons geleerd. Dat is schoon en veelbelovend voor de toekomst. En thans richt ik mij tot de jongeren onder u. Ik stel mij u voor gedurende de kerstdagen, vereenigd in den huiselijken kring, elkaar onderling sterkend en opwekkend tot al het groote en goede dat in u en om u ontstaan is in deze zware verdrukking, en dat het ge­heim is van uw kracht.

Waakt erover als over een kostbaar kleinood, dat gij bewaart voor het nieuwe tijdperk dat beginnen zal met onze bevrijding. Thans wend ik mij weder tot u allen. Er is verdieping gekomen, en verbreeding van den horizon op godsdienstig gebied. De werkelijkheid van God komt in dit tijdsgewricht zoo regelrecht op de geheele menschheid af, dat zij zich niet aan de keuze: voor of tegen, kan onttrekken. Het is of er vele kluisters afvallen en wij herboren worden in die hooge onmetelijke vrijheid en heerlijkheid van Gods kindschap; of wij opvaren gelijk de arenden, tot daar, waar wij zijn boven het bereik onzer weder-partijders; daar, waar God alleen regeert en het doen van zijn wil ons steeds gelukkiger en vrijer doet zijn.

Ziet, dit is het wonder van zijn liefde: dat Hij ons leven en sterven op zich genomen heeft, van zijn kribbe tot zijn kruis, door het graf heen tot zijn overwinning over dood en graf. Zoo zullen ook wij door vernedering en tranen heen Hem eenmaal volgen in zijn heerlijkheid. Niets zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heer. Dat God u allen rijken kerstzegen moge schenken.