Het hier volgende verslag is van mevrouw Bep Gomperts - Gerritse, tegenwoordig woonachtig in Melbourne in Australië. Ze groeide op in Amsterdam en moest als jong meisje onderduiken voor de Jodenvervolging. Haar verhaal is oorspronkelijk gepubliceerd op de website “Het Geheugen van Plan Zuid”. Deze website gaat over het verleden en heden van de Amsterdamse Rivierenbuurt, Apollobuurt, Stadionbuurt, Diamantbuurt en de Nieuwe Pijp. We hebben een deel van de tekst met toestemming van de schrijfster overgenomen.
Mijn allereerste herinnering is dat ik in de box zit met nog een ander kindje er bij. Ik kijk door de spijlen van de box en zie allemaal knieën. Zo'n 50 jaar later vraag ik aan mijn moeder: 'Weet jij wanneer dat was?'. Ze kijkt me heel vreemd aan en zegt: 'dat was de dag dat je een half jaar werd'. Dat moet op 4 november 1938 geweest zijn. We vierden dat, je was heel bijdehand en zat al toen je een half jaar was. Ik kon het bijna niet geloven.
Opa Kwetser, de vader van mijn moeder, was heel erg politiek geëngageerd. De vooroorlogse vluchtelingen uit Polen en Duitsland werden door hem en mijn oma opgevangen. De koffiepot stond altijd op het vuur te pruttelen om de mensen te verwelkomen.
Mijn moeder Jeanette en haar zuster Bertje gingen naar dansles, waar Bertje haar toekomstige echtgenoot Henk Ladiges leerde kennen. Henk had een gebroken geweertje op zijn revers, waarop Bertje zei: 'wat een leuk broche heb je op”, waarop hij antwoordde dat ze niet wist wat het voorstelde. Dus wel, want ze waren beiden van dezelfde politieke overtuiging.
Moeder leert ook mijn vader kennen op dansles. Maar zijn ouders waren anders ingesteld en er was 'standsverschil'. Mijn opa Kwetser was een timmerman en opa Gerritse was makelaar in tabak. Mijn vader werkte bij hem op kantoor.
Mijn vader en moeder mochten niet met elkaar trouwen vanwege dit 'standsverschil'. Omdat het verzet tegen een huwelijk tussen mijn vader en moeder groot was, besloten ze om een kindje te maken. Toen ze eenmaal wisten dat mijn moeder zwanger was moest er onmiddellijk getrouwd worden. Dat was in oktober 1937 en op 4 mei 1938 werd ik geboren.
Mijn ouders kregen een flat in de Pythagorasstraat in Amsterdam Oost. Ik herinner me daarvan dat ik de straat erg hoog vond. Ik liep met 1 jaar als een kievit en keek dan tegen de hoogte op en vond het heel hoog.
Later daar teruggekomen bleek dat helemaal niet zo hoog te zijn, maar als je klein bent lijkt alles groter. Ik kan de flat nog uittekenen.
Doordat mijn opa Kwetser zich zo met de vluchtelingen bezighield hoorde mijn familie wat er zich zo afspeelde in Duitsland en Polen. En wat ze hoorden was niet mis. Toen de oorlog dan ook uitbrak wilde mijn moeder absoluut geen andere kinderen meer, dus bleef ik enig kind.
De oorlog zette zich voort en er kwamen steeds meer verordeningen tegen de Joden. Door mijn tante Bert en haar vriend Henk, die zich inmiddels hadden aangesloten bij de ondergrondse Lekstraat-groep, werd ons aangeraden om te gaan onderduiken. En op de dag dat we dat zouden doen, dat moet in juli 1942 geweest zijn, wilde mijn vader toch nog even naar het makelaarskantoor dat in de Nes was, om nog was dingen te organiseren. Op zijn weg terug via de Dam werd hij opgepakt. Het was een van de eerste razzia's in Amsterdam. Het was hoogzomer. Hij droeg wel zijn colbertjasje met de ster er op, maar gedurende het transport was er een meisje dat het koud had. Mijn vader heeft zijn jasje aan het meisje gegeven. In Auschwitz aangekomen had hij dat jasje niet aan, dus droeg hij geen ster en werd hij voor 'straf' meteen naar de gaskamer gezonden.
Toen mijn vader op de dag van de razzia niet thuis kwam, wist mijn moeder wel hoe laat het was. We zijn die dag niet ondergedoken, totdat op een dag twee 'heren' voor de deur stonden die ons kwamen halen. Ik lag te slapen en mijn moeder wilde mij niet wakker maken, waarop die twee zeiden dat ze me maar wakker moest maken. Mijn moeder heeft zich toen laten flauw vallen en de 'heren' gingen een dokter halen. Het bleek dat ze onze huisdokter hadden gehaald, die tegen de 'heren' zei dat ze even de kamer uit moesten, nadat ze hadden geholpen mijn moeder op bed te leggen. Mijn moeder vertelde hoe die ene, die de dokter hielp, haar een zwieper aan haar benen gaf, zodat ze op het bed plofte. De dokter had onmiddellijk in de gaten wat er aan de hand was en fluisterde mijn moeder in het oor dat we die dag niet weg zouden gaan. De dokter vertelde de 'heren' dat mijn moeder een ernstige ziekte onder haar leden had en dat ze niet vervoerd kon/mocht worden. Ze zijn afgedropen en op dat moment besloot mijn moeder dat het tijd werd om onder te duiken.
We zijn allereerst in de Mesdagstraat in Amsterdam terechtgekomen. Ik herinner me dat ik op een zolderkamertje sliep. Ik had altijd het idee dat er mensen over de daken liepen, maar dat ik me dat verbeeldde. Later hoorde ik dat er inderdaad mensen over de daken liepen en zo in contact met elkaar bleven.
Dit was dus mijn allereerste verblijf in Amsterdam Oud Zuid. Hoe lang we daar zijn geweest weet ik niet precies, maar we zijn later naar Den Haag gegaan bij een familie in de z.g. Schilderswijk. Op een gegeven moment werd de Schilderswijk Sperrgebiet en zijn we met de familie naar Scheveningen geëvacueerd. Er was daar een 'lek' en moesten we terug naar Amsterdam. Ik was hevig ziek met roodvonk en iemand in de trein raadde mijn moeder aan om mij maar gauw in bed te stoppen en mijn moeder dacht 'waar?'. Wij zijn toen bij Marlies, een Duitse dame, terecht gekomen, die contact had met Henk van de Lekstraatgroep, maar konden daar uiteraard niet blijven. Marlies deed heel gevaarlijk werk door met de ondergrondse samen te werken. Ze woonde op een van de lanen in de Rivierenbuurt samen met haar vriend Bruno, die ook bij de Grüne Polizei werkte.
De ondergrondse vond het toen beter dat mijn moeder en ik uit elkaar gingen, want met zijn tweeën onderduiken vonden ze te gevaarlijk worden en bij Marlies blijven was geen optie. Bruno wist niet precies wat er aan de hand was in de flat van Marlies. Dat er 'iets' gebeurde had hij wel in de gaten, maar er werd absoluut niet over gesproken en Bruno heeft altijd zijn mond gehouden.
In april 1944 kwam ik in Heemstede bij een kinderloos echtpaar. De dag dat ik in Heemstede aankwam vertelde ik dat ik op 4 mei 6 jaar zou worden en dat ik dan naar school kon. Ik dacht dat je op de dag dat je 6 werd meteen naar school mocht. Gelukkig kon ik na de grote vakantie toch wel een beetje naar school en ontmoette een vriendje dat in de waterleidingduinen woonde. Zijn vader was daar de chef, zoals dat toen genoemd werd. Cor, mijn vriendje, moest als we naar school gingen altijd langs het huis waar ik 'woonde' en kwam me ophalen en terugbrengen van en naar school. Zodoende ging ik wel eens bij hem spelen. Toen dan ook mijn pleegouders een Duitse piloot geïnterneerd kregen moest ik verdwijnen en vroeg mijn pleegmoeder aan Cor's moeder of ik daar een tijdje kon logeren. Ook heb ik in die tijd nog wel eens in de Haarlemmermeer vertoefd, maar daar weet ik niet echt veel van te vertellen, dan dat ze daar een grote herdershond hadden waar ik panisch voor was.
Ik heb Cor in 2007 via het televisieprogramma 'Memories' weer ontmoet. Hij vertelde me dat ik meerdere malen bij ze heb 'gelogeerd', want mijn pleegouders kregen die piloot een paar keer te geïnterneerd.
Ik was Cor totaal uit het oog verloren. 'Memories' heeft hem voor me gevonden en het weerzien was fantastisch. Ik moest ieder jaar aan hem denken, want wij waren een dag na elkaar geboren. Hij op 5 mei 1938 en ik op 4 mei 1938 geboren. Ik vond het toch altijd wel heel bijzondere dat je elkaar totaal niet meer ziet, maar toch steeds aan iemand denkt, vanwege de speciale verjaardag.
De bevrijding was aangebroken. Mijn moeder had toen we uit elkaar gingen tegen me gezegd dat, zodra de oorlog afgelopen zou zijn, ze me weer zou komen ophalen. Dat was niet zo'n slimme opmerking, want ze wist eigenlijk ook niet of ze zou overleven.
Mijn moeder is opgepakt en via het Oranje Hotel in Scheveningen in Westerbork aangekomen. Daar zag ze tijdens het luchten ook haar zuster Bertje weer. Ze arriveerden eind september 1944 in Westerbork. Het laatste transport naar het oosten was vertrokken, zodat ze beiden de oorlog in Westerbork hebben uitgezeten.
Zodra ze kon is ze me in Heemstede komen opzoeken, maar kon me toen niet meenemen, want ze wilde niet terug naar de Pythagorasstraat omdat daar te veel gebeurd was. Ze heeft me op een gegeven moment opgehaald uit Heemstede en we zijn bij mijn tante Bert en oom Henk in de P.L. Takstraat ingetrokken. Daar kwam de hele ondergrondse cel uit de Lekstraat nog steeds bij elkaar.
Eind 1945 ben ik met de organisatie “Redt het Kind” naar Denemarken gegaan. Daar verbleef ik een half jaar bij ook een kinderloze Deens/Joodse familie. Dat was puur toeval. Ik zou bij een andere familie komen en de dame die mij uiteindelijk kreeg, zou een tweeling krijgen, maar dat vond ze, gezien haar leeftijd, een beetje te veel. Ze zag mij op een koffertje zitten in het Centraal Station van Kopenhagen, waar we allemaal gearriveerd waren en zei dat ze mij graag zou willen hebben. Daar heb ik een fantastische tijd gehad.
In de tussentijd heeft mijn moeder een flat weten te krijgen op de Stadionweg 298/1. En zo woonden we in de Stadionbuurt.
Na de oorlog emigreerde mevrouw Bep Gomperts – Gerritse naar Australië, waar ze tegenwoordig werkzaam is als vrijwilligster voor het Holocaust Museum in Melbourne.