TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Hoe Joodse geleerden Hitlers ondergang inluidden

Titel: Hoe Joodse geleerden Hitlers ondergang inluidden
Schrijver: David Pyke & Jean Medawar
Uitgever: Omniboek
Uitgebracht: maart 2013
Pagina's: 253
ISBN: 9789059778528
Omschrijving:

"Hitler is mijn beste vriend. Hij schudt aan de boom en ik raap de appels op." Deze uitlating werd gedaan door de directeur van het Institute of Fine Arts in New York. De appels waren de Europese kunsthistorici en archeologen, veelal van Joodse afkomst, die na de machtsovername door Hitler naar de Verenigde Staten emigreerden en daar colleges gaven over onderwerpen die tot dusver nauwelijks bekend waren aan de Amerikaanse universiteiten. De opmerking gaat nog veel meer op voor de Joodse natuurkundigen die vanaf 1933 vanuit Duitsland en bezet Europa uitweken naar de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Ze namen hun kennis mee en gaven de geallieerden daarmee een technische voorsprong op de nazi’s. Vanuit Europa gevluchte Joodse fysici, zoals bijvoorbeeld de Hongaar Leó Szilárd en de Deen Niels Bohr, leverden een onmisbaar aandeel aan het Manhattanprogramma, de ontwikkeling van de atoombom. Was die kennis in handen van nazi-Duitsland gebleven, dan had de Tweede Wereldoorlog mogelijk een heel ander einde gekend.

In "Hoe Joodse geleerden Hitlers ondergang inluidden" behandelen David Pyke (1921-2001) en Jean Medawar (1913-2005) tientalen, veelal Joodse wetenschappers die vanaf 1933 Duitsland of bezet-Europa ontvluchtten om een nieuwe werkplek te vinden in Amerika of Engeland. Het boek werd oorspronkelijk in 2001 in het Engels uitgegeven onder de meer aansprekende titel "Hitler’s Gift". De schrijvers, de één arts en diabetesdeskundige en de ander de echtgenote van een Nobelprijswinnende bioloog, spraken de meeste gevluchte wetenschappers persoonlijk en gebruikten deze gesprekken voor het schrijven van dit boek. Ze richten zich exclusief op natuurkundigen, scheikundigen en biologen, omdat de wetenschappers in deze vakgebieden in staat waren het verloop van de oorlog te beïnvloeden. Behalve de natuurkundigen die meewerkten aan de ontwikkeling van de atoombom, bespreken ze bijvoorbeeld ook Nobelprijswinnaar Ernst Boris Chain. Hij was al in 1933 vanuit Duitsland naar Engeland gevlucht en droeg daar bij aan de ontwikkeling van penicilline. Menig gewond geraakte geallieerde soldaat kon dankzij het antibioticum gered worden.

Een opmerkelijke figuur die in dit boek besproken wordt is de Duits-Joodse chemicus Fritz Haber. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had hij ontdekt hoe je ammonia moest maken, wat van belang was bij de productie van nitraten. Nitraten vormen een onmisbaar bestanddeel van explosieven. Zonder Habers ontdekking zou het Duitse leger de oorlog al na een jaar hebben verloren, zo betogen Pyke en Medawar. Behalve dat zijn uitvinding toepassing vond in de productie van bommen, droeg het ook in positieve zin bij aan de mensheid. Nitraten vormen immers ook de basis van kunstmest. Het auteursduo concludeert dat als Haber er niet zou zijn geweest er miljoenen mensen van de hongersnood zouden zijn gestorven. De wetenschapper was echter ook verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het beruchte gifgas dat aan de fronten van de Grote Oorlog voor zoveel leed zorgde. Bovendien was de geleerde de uitvinder van het pesticide Zyklon-B, waarmee tijdens de Tweede Wereldoorlog honderdduizenden Joden omgebracht zouden worden. Bij dat laatste was de Joodse geleerde zelf niet meer betrokken, want hij overleed in 1934 in Basel nadat hij direct na de machtsovername door Hitler Duitsland had moeten verlaten. Voor de nazi’s was zijn Joodse afkomst van groter belang dan zijn grote wetenschappelijke bijdragen aan zijn vaderland.

De auteurs behandelen ook hoe de emigratie van wetenschappers in zijn werk ging. Het was al in 1933 dat Joodse wetenschappers ontslagen werden aan de Rijksuniversiteiten in Duitsland. Ze waren daar in dienst als ambtenaren en het was Joden niet langer toegestaan in overheidsdienst te werken. In Groot-Brittannië werden de geleerde vluchtelingen opgevangen door de Academic Assistance Counsil (AAC), een hulporganisatie voor gevluchte wetenschappers. In mei 1934 was er aan de universiteit van Londen plek gevonden voor 67 geleerden, aan Cambridge voor 31 en aan Oxford voor 17. De Verenigde Staten hanteerden strenge immigratiequota en waren minder bereidwillig om verbannen wetenschappers op te vangen, tenzij ze er zelf baat bij hadden. De meest bekende Duitse wetenschapper die naar Amerika uitweek, is natuurlijk Albert Einstein. Vanwege zijn Joodse afkomst, gecombineerd met zijn pacifistische denkbeelden, werd de geniale natuurkundige geminacht door de nazi’s. Hij week daarom dus al in 1933 uit naar Amerika, waar hij zijn wetenschappelijke carrière voortzette. In het boek is een speciaal hoofdstuk over hem opgenomen.

Ook enkele "achterblijvers" worden besproken: wetenschappers, waaronder de prominente Duitse natuurkundige Max Planck, die ervoor kozen om zich in dienst te blijven stellen van de Duitse wetenschap, terwijl hun Joodse collega’s weggestuurd werden. De schrijvers maken duidelijk dat zij niet allemaal fanatieke nazi’s waren, maar vaderlandslievende burgers die hun land niet in de steek wilden laten, ongeacht wie er aan de macht was. Verder besteedden de auteurs een apart hoofdstuk over de internering van Duitse wetenschappers in Engeland en de ontwikkeling van de atoombom. Vooral het hoofdstuk over de internering is erg meeslepend geschreven, hoewel het eigenlijk meer gaat over de internering in algemene zin dan over de internering van wetenschappers. Ter sprake komen de redenen waarom de Britten ervoor kozen om bij het uitbreken van de oorlog Duitse vluchtelingen te interneren in gevangenenkampen en de misstanden waarmee dit gepaard ging. De auteurs benadrukken de zinloosheid van deze operatie, aangezien de Duitse vluchtelingen allemaal tegenstanders van de nazi’s waren. Dat juist zij met wantrouwen bejegend werden, wordt door de schrijvers veroordeeld, maar wel in het perspectief geplaatst van de angst voor spionage ten bate van een Duitse invasie die toentertijd Engeland in zijn grip hield.

Duitsland won in de jaren tussen 1901 en 1932 nog 33 van de 100 Nobelprijzen. Opvallend veel Duitse ontvangers waren van Joodse komaf, zo constateren Pyke en Medawar. In de daarop volgende 27 jaar, dus inclusief 15 jaar na de oorlog, won Duitsland er nog maar 8. Terwijl het zwaartepunt van de wetenschap voor de machtsovername nog in Duitsland lag, verplaatste zich dat daarna naar Engeland en de Verenigde Staten. Op de vraag wat er was gebeurd wanneer de Joodse wetenschappers in Duitsland gebleven waren, kan het auteursduo vanzelfsprekend geen concreet antwoord geven, maar het is onbetwist dat Hitlers antisemitische politiek de Duitse wetenschap schade heeft berokkend en de Amerikaanse en Engelse juist voorspoed. Hun boek is soms wat onoverzichtelijk doordat er een heleboel verschillende onderwerpen aan bod komen en veel verschillende personen kort na elkaar behandeld worden. De wetenschappelijke termen en theorieën zijn voor de leek niet altijd goed te begrijpen. Desondanks is het de schrijvers gelukt in zo begrijpelijk mogelijke taal een weinig besproken onderwerp aan te snijden. Zeker voor de lezer met belangstelling voor de geschiedenis van de bètawetenschappen is dit boek een interessante kennismaking met de persoonlijke verhalen van meerdere grote wetenschappers uit de vorige eeuw.

Beoordeling: Goed

Informatie

Artikel door:
Kevin Prenger
Geplaatst op:
03-05-2013
Feedback?
Stuur het in!

Afbeeldingen