TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Ochtendzitting 1 18-05-1946

(beklaagde Raeder neemt weer plaats in de beklaagdenbank.)
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Tribunaal, gisteren heb ik bij gelegenheid in verband met Noorwegen de documenten 81, 82, 83, 84, 85, and 86 ingediend. Neemt u mij niet kwalijk, maar ik ben vergeten een document in te dienen dat betrekking heeft op deze kwestie en ik zou die fout willen herstellen. Het document, dat mij al is toegestaan, is bewijsstuk Raeder-88, het is ook een uittreksel uit het Witboek en is opgenomen in mijn documentenboek 5 op pagina 392 en volgende. Dit document toont de Britse order van 6 april 1940 betreffende de plannen voor de bezetting van de ertsvelden in noord Noorwegen met Narvik als beginpunt. Omdat het Tribunaal op de hoogte is van dit document hoef ik er niet uit voor te lezen.
(tot de beklaagde): Admiraal, gisteren zijn we toegekomen aan het onderwerp over Rusland. U hebt mijn vraag betreffende decreet nummer 21 beantwoord, document 446-PS van 18 december 1940, dat luidde dat de marine niet meegewerkt heeft aan dit decreet. U stelde verder dat de marine in januari voorbereidingen trof in overeenstemming met het bevel.
RAEDER: Mag ik een korte opmerking maken over dit decreet. Gisteren maakte u meen ik een fout toen u zei dat dit decreet was getekend door Hitler, Keitel en Jodl. Dat was het afschrift van de Staf Operaties dat Hitler had getekend maar Keitel en Jodl waren alleen maar mede ondertekenaar. Er is dus geen sprake van een ondertekening door deze twee; wanneer dergelijke decreten werden uitgevaardigd werden die alleen maar door Hitler ondertekend, de anderen waren alleen maar mede ondertekenaars.
Dr. SIEMERS: Neemt u mij niet kwalijk en ik dank u voor de correctie.
In dit verband zou ik het Tribunaal willen verzoeken, document C-35, USA-132 te bekijken. Dit document zit in documentenboek 10a van de Britse delegatie, op pagina 16. Het is een uittreksel uit het Oorlogsdagboek gedateerd 30 januari 1941. Het beschrijft de voorbereidingen door de marine, in overeenstemming met het bevel van Hitler van 18 december waarin Hitler onder nummer IV van het decreet bevel geeft dat er voorzorgsmaatregelen dienen te worden genomen voor het geval dat Rusland haar eerdere houding jegens Duitsland wijzigt, anders gezegd alleen in geval van deze mogelijkheid.
(tot de beklaagde): Admiraal, in verband met uw schets van de Russische situatie heeft de Aanklager document C-66 ingediend dat overeenkomt met GB-81. Dat is uw verslag van 10 januari 1944 aan Generaal Assmann voor het historich archief van de marine. Het document zit in documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina 13. Daar vindt u het basis standpunt van Raeder met betrekking tot Fall Barbarossa. Dat staat vermeld onder “a” van het document onder 1.....
Ik heb net gehoord dat dit document ook kan worden gevonden in documentenboek 10a, pagina 35. U schreef daar:
“Om deze tijd had de Führer zijn ‘onveranderlijke beslissing’ genomen de campagne in het Oosten te voeren ondanke alle protesten. Verdere waarschuwingen, voor zover er geen volledig nieuwe situaties waren ontstaan, waren dus totaal zinloos zoals men uit ervaring wist. Als hoofd van de SKL was ik nooit overtuigd van de dringende noodzaak voor Barbarossa.”
Hebt u iets toe te voegen aan de uitspraken die u destijds deed?
RAEDER: Ik zou in dit verband wilen opmerken dat ik eind december, ondanks het feit dat het decreet op 18 december was uitgegeven, een uitvoerig rapport heb opgesteld zoals kan worden opgemaakt uit document C-170 dat ik gisteren bij diverse gelegenheden heb genoemd, om de Führer te overtuigen van de onjuistheid van die beslissing. Dat toont aan dat ik erg ver ben gegaan want wanneer de Führer een richtlijn had uitgegeven, zelfs wanneer het een theoretisch geval betrof, was het in het algemeen niet mogelijk hem te benaderen met principiële bezwaren tegen die richtlijn. Al het andere heb ik gisteren al genoemd.
Dr. SIEMERS: Admiraal, gisteren hebt u, in verband met uw tegenvoorstellen aan Hitler in verband met Rusland, opgemerkt dat in de herfst nog steeds het plan bestond om Operatie Seelöwe uit te voeren, de landing in Engeland.
RAEDER: Ja.
Dr. SIEMERS: Wanneer, volgens uw strategische inschatting of die van de marine, hield die mogelijkheid op te bestaan? Wanneer moest u dat plan laten varen?
RAEDER: In de loop van september geloofden we nog steeds dat die landing kon worden uitgevoerd. Als noodzakelijke voorwaarde stond de opperbevelhebber van de landmacht erop en ik ook – en daarvan was hij zich volledig bewust – dat wij voor een landing het overwicht in de lucht aan onze kant moesten hebben en daarom wachtten wij af om te zien of we dit luchtoverwicht ook werkelijk op tijd voor de landing, die vanwege de weersomstandigheden niet later dan begin oktober kon worden uitgevoerd, ook konden bereiken. Als dat tegen die tijd niet mogelijk zou blijken moest die worden uitgesteld tot mei van het volgende jaar. Het bleek echter dat wij het vereiste luchtoverwicht niet konden bereiken; dus werd er gezegd dat de landing moest worden uitgesteld tot het volgende voorjaar.
Verdere voorbereidingen moesten worden getroffen en die werden ook werkelijk getroffen. Maar in de loop van de winter werd het idee van een landing geheel verlaten en Hitler gaf bevel dat de voorbereidingen in de havens aan Het Kanaal moesten worden getroffen tot een peil dat de Britten de indruk moest geven dat de landing ook werkelijk zou gaan plaatsvinden. In september had ik de indruk dat Hitler niet veel belang meer stelde in die landing en dat zijn eigen gedachten volledig bij de veldtocht tegen Rusland waren die hij natuurlijk niet tegelijk met de landing in Engeland kon uitvoeren.
Dr. SIEMERS: Ik kom nu toe aan de beschuldiging die de Aanklager tegen u heeft geüit dat u eiste dat er oorlog tegen Amerika gevoerd moest worden. De Aanklager heeft in dit verband document C-152 of GB-122 ingediend, te vinden in documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina 23. Dit is een uittreksel uit het Oorlogsdagboek van de SKL betreffende een rapport van de Opperbevelhebber van de Marine – u dus – aan de Führer op 18 maart 1941. Onder punt 11 van dit document staat vermeld, en ik citeer:
“Japan moet Singapoer zo snel mogelijk innemen want de gelegenheid zal nooit meer zo gunstig zijn (gebondenheid van de hele Britse vloot elders, het niet klaar zijn van de Verenigde Staten om een oorlog tegen Japan te voeren, de minderwaardigheid van de Amerikaanse vloot ten opzichte van de Japanse). Japan is zich inderdaad aan het voorbereiden op zo’n actie maar zal, volgens uitspraken van Japanse officieren, die alleen maar uitvoeren wanneer Duitsland doorgaat met de landing in Engeland. Alle inspanningen van Duitsland moeten er dus op gericht zijn Japan aan te zetten tot onmiddellijke actie. Als Japan Singapoer verovert, dan zullen alle problemen in oost-Azië die betrekking hebben op de Verenigde Staten en Engeland zijn opgelost (Guam, de Filippijnen, Borneo en Nederlands-Indië).
“Japan zal indien mogelijk een oorlog met de Verenigde Staten willen voorkomen en kan dat alleen maar als zij onmiddellijk Singapoer inneemt.”
De Aanklager heeft deze uitspraak van u opgevat alsof u bedoelde dat u Japan wilde verleiden tot een oorlog tegen Amerika. Is dat juist?
RAEDER: Dat is een van de meest onjuiste beweringen die vervat zijn in de aanklacht tegen mij. Het is volkomen duidelijk dat ik, omdat ik met mijn kleine Duitse marine in een zeeoorlog tegen Engeland was gewikkeld, onder geen enkele voorwaarde ook nog Amerika op mijn nek wilde hebben; er is hier regelmatig besproken dat mijn meest dringende pogingen gedurende de eerste paar jaar van de oorlog gericht waren op het onder alle omstandigheden voorkomen van een conflict met de Verenigde Staten. Admiraal Wagner heeft hier tot in bijzonderheden de beperkingen beschreven die ik aan de Kriegsmarine heb opgelegd om botsingen met de Verenigde Staten te voorkomen. Ik heb beperkingen opgelegd die ik amper kon rechtvaardigen toen ik de U-bootoorlog voerde met zulke schamele middelen. Aan de andere kant oefenden de Verenigde Staten, al vanaf 1940 en gedurende het hele jaar 1941 waar mogelijk druk op ons uit bij onze zeeoorlog en deed dingen die beslist niet als neutraal konden worden uitgelegd. Ik herinner u alleen maar aan het herstel van Britse oorlogsschepen in de Verenigde Staten, iets wat tot op dat moment volkomen onmogelijk en ongehoord was; Roosevelt’s orders tot schieten die in juli en september werden gegeven; aanvallen door de Amerikaanse destroyers Greer en Kearney op onze U-boten in de Atlantische Oceaan. In twee gevallen werden U-boten twee uur lang met dieptebommen opgejaagd totdat ze eindelijk aan de oppervlakte kwamen en vuurden; in een van de gevallen werd daarbij een destroyer beschadigd. Ondanks dit alles rapporteerde ik in juni 1941 aan Hitler dat we de koopvaarders van de Verenigde Staten zouden blijven ontzien – met het resultaat dat Amerikaanse koopvaarders volkomen ongehinderd de Atlantische Oceaan overstaken langs door henzelf gekozen routes en in een positie waren, verslag uit te brengen over onze U-booten en onze oorlogvoering zonder dat wij dat konden verhinderen; hierdoor waren de Britten in staat hun schepen als Amerikaanse schepen te vermommen. Dat deden ze ook. De eerste keer dat ons vestzakslagschip, de Admiraal Scheer bij het oversteken van de Atlantische Oceaan een schip doorzocht dat de Amerikaanse vlag voerde, bleek het een Brits schip te zijn, de Canadian Cruiser. Ondanks dit alles adviseerde ik de Führer, en hij was het volledig met mijn suggestie eens, dat wij geen maatregelen zouden nemen tegen Amerikaanse schepen, Dat we niet naar Halifax gingen om mijnen te leggen heeft Admiraal Wagner al genoemd. Ik hoef daar verder niet op in te gaan.
Dr. SIEMERS: Had dit voorstel aan Japan om Singapoer te veroveren alleen maar tot doel om steun te krijgen en een bondgenoot tegen Engeland waarmee we al in oorlog waren?
RAEDER: Dat is inderdaad het geval en ik zou in het kort de ontwikkeling willen beschrijven die tot dat voorstel leidde. Dit was niet iets dat ik op eigen initiatief deed maar aan het begin van 1941 werden er politieke onderhandelingen gevoerd met Japan – gedeeltelijk door de Führer en gedeeltelijk door de Aussenminister. Ik werd zelfs niet eens voor deze onderhandelingen uitgenodigd en ik moet zeggen helaas want bij deze onderhandelingen werden er vele zaken besproken die niet juist waren. Aan de andere kant toont dit nogmaals aan dat er geen sprake van een samenzwering kan zijn. Er werd contact gelegd en daarna vond het bezoek van Minister van Buitenlandse Zaken Matsuoka plaats, ik meen in maart. Op basis van deze hele ontwikkeling vaardigde de Führer op 5 maart 1941 Decreet nummer 24 uit. Dat is document C-75, USA-151 van 5 maart.
Dr. SIEMERS: Ik zou de aandacht van het Hoge Tribuaal willen vestigen op document C-75 dat gelijk is aan USA-151, te vinden in documentenboek 10a van de Britse delegatie, pagina 58. In dit decreet, nummer 24 staat onder punt 3a:
“Als gezamenlijk doel van de oorlog is het belangrijk Engeland snel te verslaan en op die manier de Verenigde Staten buiten de oorlog te houden.”
En drie alinea’s verder naar beneden,onder “d” staat:
“De verovering van Singapoer .... “
De PRESIDENT: Dat op pagina 58 is Instructie nummer 54 betreffende samenwerking met Japan.
Dr. SIEMERS: Mij is net – tot mijn verbazing – meegedeeld dat slechts een deel van deze richtlijn te vinden is in de Engelse vertaling. Ik verzoek het Tribunaal mij onder deze omstandigheden toe te staan het hele decreet later als Raeder document alsnog in te dienen.
De PRESIDENT: Zit het in uw documentenboek, Dr. Siemers?
Dr. SIEMERS: Nee, tot nu toe niet, want ik wist niet dat er maar een gedeelte van was vertaald. Ik vraag toestemming om dit hele document later als een Raeder document in te dienen.
De PRESIDENT: Prima.
Dr. SIEMERS: Dank u. Dit kan worden gevonden onder punt 3a en het volgende citaat staat onder punt 3d en luidt:
“De verovering van Singapoer, de sleutelpositie van Engeland in het Verre Oosten, zou een beslissende prestatie zijn in de oorlogsinspanning van de drie mogendheden. Behalve dat zullen aanvallen op andere Britse en Amerikaanse marinebases, als deelname van de Verenigde Staten aan de oorlog niet kan worden voorkomen, dienen om de kracht van de vijand in dat gebied te vermorzelen.....”
Ik verzoek het Tribunaal nota te nemen van het feit dat Hitler al op 5 maart, de datum van dit decreet, bevel gaf tot de verovering van Singapoer. Als gevolg hiervan kan de suggestie van Admiraal Raeder in document C-152, gedateerd 18 maart niet als doorslaggevend worden gezien omdat het decreet van Hitler al bestond.
RAEDER: Mag ik daar kort iets over zeggen? Het zelfde schijnt van toepassing te zijn op alle gevallen die hier zijn genoemd. Allereerst de politieke beslissing van Hitler, het staatshoofd; dan de richtlijn van de Opperbevelhebber der Strijdkrachten aan de strijdkrachten; dan de conclusies, getrokken door de bevelhebbers van de afzonderlijke takken van de Wehrmacht. Nadat ik dus de richtlijn van 5 maart had ontvangen moest ik bedenken hoe wij Japan, nadat zij aan de oorlog was gaan deelnemen, strategisch het beste konden gebruiken. En dat hing er van af hoe veel schade wij onze belangrijkste tegenstander, Engeland op zee konden toebrengen. In dit verband moest ik er ten sterkste op aandringen dat Japan Singapoer moest aanpakken omdat er ook kringen bestonden die van mening waren dat Japan Wladiwostok zou moeten aanvallen, iets wat een grote vergissing zou zijn geweest.
Engeland’s machtscentrum in oost-Azië moest worden aangevallen. Maar juist het feit dat ik geloofde dat de verovering van Singapoer er de oorzaak van zou zijn dat Amerika zich buiten de oorlog zou houden was de oorzaak van dit voorstel van mij, niet het omgekeerde.
Dr. SIEMERS: In dit zelfde verband verwijs ik naar document 1877-PS dat is ingediend voor de bijzondere aanklacht tegen u. Het is USA-152 en kan worden gevonden in documentenboek 10 van de Britse delegatie, pagina 320. Het is een gesprek tussen de Japanse Minister van Buitenlandse Zaken Matsuoka – mij is net gezegd dat 320 onjuist is, het moet 319 zijn.
De PRESIDENT: En het moet ook 10a zijn denk ik.
Dr. SIEMERS: 10a, neemt u mij niet kwalijk.
Het is een gesprek tussen Matsuoka en Von Ribbentrop op 29 maart 1941. We hebben deze kwestie al besproken. Op pagina 8 van het document wordt het volgende gezegd:
“De Reichsaussenminister verwees weer naar de kwestie Singapoer. Vanwege de door Japan geüite vrees dat er onderzeebootaanvallen zouden kunnen worden gelanceerd vanuit de Filippijnen en dat de Britse Middellandse Zee Vloot en de Thuisvloot zich in de aanval zouden mengen had hij de situatie nogmaals met Admiraal Raeder besproken. Laatstgenoemde vertelde hem dat de Britse vloot zo volledig bezet zou zijn in de thuiswateren en in de Middellandse Zee dat zij niet in staat zou zijn ook maar één enkel schip naar het Verre Oosten te sturen.
“De Amerikaanse onderzeeboten werden door Admiraal Raeder zo minderwaardig genoemd dat Japan zich daar absoluut geen zorgen over hoefde te maken.”
(tot de beklaagde): De heer von Ribbentrop heeft in antwoord op mijn vraag van 1 april 1946 verklaard dat hij zich vergist had, dat die uitspraak vermoedelijk door Hitler was gedaan. Wilt u alstublief die kwestie voor eens en voor altijd ophelderen?
RAEDER: Ik kan alleen maar toegeven dat ik dergelijke kwesties nooit met de heer von Ribbentrop heb besproken want helaas was er geen contact tussen Buitenlandse Zaken en het opperbevel van de marine omdat de Führer had verboden dat er door Buitenlandse Zaken informatie zou worden gegeven aan de militaire autoriteiten. Ik zou dergelijke uitspraken nooit hebben gedaan omdat die in directe tegenstelling tot mijn eigen mening stonden en in het bijzonder in dit geval had ik geen grond voor dergelijke uitspraken.
Dr. SIEMERS: Admiraal, werden er aan de andere kant in de SKL niet regelmatig kwesties behandeld betreffende het industriële en militaire potentieel van de Verenigde Staten en dat om die redenen voor iedere inmenging van de Verenigde Staten moest worden gevreesd?
RAEDER: Dat was ons volkomen duidelijk, zelfs tot op het laatste detail.
Dr. SIEMERS: Hebt u gedurende de oorlog ooit dit document, 1877-PS dat voor u ligt, gezien?
RAEDER: Nee, nee.
Dr. SIEMERS: Werd u ingelicht over deze gesprekken tussen de heer von Ribbentrop en de Minister van Buitenlandse Zaken Matsuoka of over het gesprek met Oshima?
RAEDER: Nee, het werd mij alleen door de Führer verteld en dat wordt aangetoond in document C-170 betreffende de resultaten van deze bespreking met Matsuoka. Maar ik heb geen overleg gevoerd met de heer von Ribbentrop.
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Tribunaal, mij is zojuist gevraagd een woord te verbeteren dat ik heb gebruikt; om eerlijk te zijn zou ik dat willen doen. Ik zei dat Hitler in zijn decreet van 5 maart “bevel gaf tot de verovering van Singapoer” De uitdrukking is niet juist. Hij kon natuurlijk geen enkele order aan Japan geven. De fout ontstond omdat het decreet begint met: ”De Führer heeft het volgende bevolen voor onze samenwerking.” En onder punt 3 staat: “De volgende richtlijnen zijn op dit geval van toepassing.” Onder deze richtlijnen wordt ook de verovering van Singapoer genoemd.
Admiraal, hebt u ooit tijdens een overleg aan iemand gesuggereerd dat Japan Pearl Harbor zou moeten aanvallen?
RAEDER: Nee, daar hebben we nooit over gesproken.
Dr. SIEMERS: Hebt u iets gehoord over dit plan voordat Japan Pearl Harbor aanviel?
RAEDER: Nooit. Het was een complete verrassing voor mij en de SKL dat deze aanval gelanceerd werd; en het is een volkomen verkeerde beoordeling van de mentaliteit van de Japanners om aan te nemen dat ze over een dergelijk plan ook maar tegen iemand zouden hebben gesproken, zelfs in Japan zelf, die er niet direct bij betrokken was. In 1904 vielen ze op dezelfde manier Russische schepen vanuit het niets aan zonder dat iemand ook maar iets vermoedde.
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Tribunaal, in dit verband zou ik drie documenten willen indienen die mij zijn gegund; allereerst bewijsstuk Raeder-19, te vinden in documentenboek 2, pagina 108. Dit document handelt over het verslag van de Amerikaanse generaal Marshall dat mij met medewerking van het Hof ter beschikking is gesteld. In dit rapport van 1 september 1945 stelt Generaal Marshall het volgende en ik verwijs naar pagina 116:
“Om voor de geschiedschrijving vast te leggen waar en hoe Duitsland en Japan gefaald hebben heb ik Generaal Eisenhower gevraagd zijn inlichtingenofficieren de leidende figuren van het Duitse opperbevel, die nu onze krijgsgevangenen zijn, direct te verhoren. De resultaten van deze verhoren zijn van opmerkelijk belang. Zij schetsen een beeld van onenigheid tussen de vijandelijke naties en een gebrek aan voorbereiding op lange termijn die heel goed beslissende factoren hebben kunnen zijn op het meest kritieke moment in deze wereldbrand.” En twee alinea’s verder:
“Tot nu toe is er geen bewijs gevonden dat het Duitse opperbevel een allesomvattend strategisch plan had. Hoewel het opperbevel in principe met Hitler’s beleid instemde, eiste hij met zijn onbezonnen strategie teveel van Duitsland’s militaire mogelijkheden die uiteindelijk tot Duitsland’s nederlaag leidde. De geschiedenis van het Duitse opperbevel is er een van voortdurende botsingen tussen persoonlijkheden waarbij militair oordeel steeds vaker moest wijken voor Hitler’s persoonlijke decreten. De eerste botsing ontstond in 1938 en leidde tot het verwijderen van Von Blomberg, Von Fritsch en Beck en de laatste effectieve conservatieve invloed op het buitenlandse beleid van Duitsland.
“De campagnes in Polen, Noorwegen, Frankrijk en de Lage Landen veroorzaakten een ernstige verwijdering tussen Hitler en de Generale Staf waar het betreft de bijzonderheden voor het uitvoeren van strategische plannen. In elk van de gevallen gaf de Generale Staf de voorkeur aan een orthodox offensief, Hitler daarentegen een onorthodox offensief met doelen diep in vijandelijk gebied. In elk van de gevallen kreeg Hitler’s visie de overhand en het overweldigende succes van elke volgende campagne deed Hitler’s militaire prestige stijgen tot een punt waarop zijn meningen niet langer werden betwist. Zijn militaire zelfvertrouwen werd onaantastbaar na de zege in Frankrijk en hij begon de ideeën van zijn generaals steeds meer te kleineren, zelfs in aanwezigheid van lagere officieren. Zodoende werd er door de Generale Staf geen bezwaar gemaakt toen Hitler de fatale beslissing nam om Rusland binnen te vallen.
En op pagina 118 staat een uittreksel dat betrekking heeft op Duitsland en Japan.
“Er is ook geen bewijs voor een nauwe strategische samenwerking tussen Duitsland en Japan. De Duitse Generale Staf erkende dat Japan gebonden was aan het neutraliteitspact met Rusland maar hoopte dat Japan in het Verre Oosten sterke Britse en Amerikaanse land- zee- en luchttroepen zou binden.
“Bij gebrek aan enig bewijs voor het tegendeel tot nu toe wordt aangenomen dat Japan ook eenzijdig handelde en niet volgens een gezamenlijk strategisch plan.”
En verder, in de documenten die mij ook zijn gegund, bewijsstuk Raeder-113 en 114 in documentenboek 6, pagina 491 en pagina 497 ......
De PRESIDENT: Dr. Siemers, ik vind dat u beklaagde moet vragen of hij het eens is met de beoordeling van Generaal Marshall.
Dr. SIEMERS: Admiraal, bent u het eens met de opvattingen van de Amerikaanse generaal Marshall?
RAEDER: Ik heb die uitspraken niet grondig bestudeerd. In het algemneen zijn het de gedachtenlijnen die wij ook hebben gevolgd maar ik kan niet voor elk afzonderlijk punt instaan. Om met zekerheid iets te kunnen zeggen moet ik ze nog een keer zien of ze moeten mij nogmaals worden voorgelezen.
Dr. SIEMERS: Ik vind de algemene bevestiging wel voldoende. In document Raeder-113 zou ik willen verwijzen naar de kop:
“Leger voorzag de actie van Japan, Marshall zegt:
“Washington, 11 december A.P. – Generaal George C. Marshall, voormalig Chef Staf van de Landmacht gaf gisterenavond toe dat het Leger al meer dan 10 dagen voor 7 december wist dat met een Japanse actie tegen Pearl Harbor de limiet zou worden overschreden waarop de Amerikaanse Chefs van Staven geloofden dat Amerika zou moeten vechten.”
Om tijd te besparen zal ik niet de bijzonderheden voorlezen, maar uit het rapport van Marshall kan worden opgemaakt dat het Amerikaanse leger ervan wist en later wordt de datum 25 en 26 november vermeld. Bovendien verklaart Marshall dat er voor de oorlog al voorbereidingen waren uitgewerkt voor het aanleggen van startbanen voor Amerikaanse bommenwerpers op Rabaul, in Port Moresby en in Singapoer.
In bewijsstuk Raeder-114 dat ik ook indien, deed Henry L. Stimson, de voormalige Amerikaanse Minister van Oorlog op 21 maart de volgende uitspraak:
“Henry L. Stimson, voormalig Amerikaans minister van oorlog onthulde dat het Oorlogskabinet van wijlen President Roosevelt negen dagen voor de Japanse aanval op Pearl Harbor een aanval zonder voorafgaande waarschuwing op de Japanse troepen had besproken en verworpen..... “ Stimson zei dat hij op 28 november inlichtingen had gekregen over Japanse troepenbewegingen aan de Aziatische kust. Op dezelfde dag, zei hij was het Kabinet bijeen gekomen en had de mogelijke bedoeling van de Japanse actie besproken.”
Verder zei hij dat:
“...wanneer de Japanners het schiereiland Kra bezetten zouden de Britten vechten en dat wanneer de Britten gingen vechten wij dat ook moesten doen.”
Admiraal, wisten de Amerikanen op grond hiervan van de Japanse plannen voordat u het wist?
RAEDER: Blijkbaar, ja.
Dr. SIEMERS: Dan ga ik over op de laatste beschuldiging van de Aanklager en die betreft Brazilië. In dit verband heeft de Aanklager document 1807-PS, GB-227 ingediend, te vinden in het documentenboek 10a van de Britse delegatie op pagina 288. Dat is het dagboek van Jodl, de notitie van 16 juni 1942.
Neemt u mij niet kwalijk, mij wordt verteld dat het pagina 287 is, niet 288. De notitie luidt:
“De SKL vroeg op 29 mei toestemming om de Braziliaanse zee- en luchtmacht aan te vallen. Zij vindt dat een plotselinge aanval tegen de Braziliaanse marine en koopvaardij raadzaam is op een moment waarop de defensieve maatregelen nog onvolledig zijn en de mogelijkheid van verrassing bestaat omdat Brazilië feitelijk al een zeeoorlog tegen Duitsland voert.”
(tot de beklaagde): De Aanklager beschuldigt u van het schenden van neutraliteit en het overtreden van internationaal recht omdat u dat voorstel deed op een moment waarop Brazilië neutraal was. Ik vestig uw aandacht op het feit dat pas twee maanden later, op 22 augustus 1942 de oorlog tegen Brazilië uitbrak. Vertelt u mij alstublieft in het kort uit uw hoofd hoe u tot dat voorstel kwam?
RAEDER: In die tijd konden de betrekkingen tussen Brazilië en Duitsland niet slechter. Duitsers werden vervolgd en zeer slecht behandeld. Duitsland’s economische belangen werden ernstig geschaad. De Brazilianen stonden al volledig aan de kant van de Verenigde Staten. Ze hadden de Verenigde Staten toestemming gegeven vliegbases aan de Braziliaanse kust te vestigen en ook inlichtingenposten. Ze hadden zelf toegegeven dat ze een Duitse U-boot tot zinken hadden gebracht en aan de andere kant hadden U-boten ook Braziliaanse schepen aangevallen want die schepen waren niet volgens de regels verlicht en konden dus niet als Braziliaanse schepen worden herkend.
Duitsland had eerder alle Zuid-Amerikaanse landen gevraagd hun schepen zo te verlichten dat ‘s nachts hun nationaliteit kon worden vastgesteld. Dan waren er nog luchtaanvallen tegen onderzeeboten van de As-mogendheden en die konden alleen maar zijn uitgevoerd vanaf Braziliaanse bases. Op dit verzoek van de SKL aan de Führer besliste hij dat we de Italianen nogmaals moesten vragen wat voor inlichtingenrapporten zij hadden ontvangen en Italië bevestigde op haar beurt dat enkele weken daarvoor Italiaanse onderzeeboten, die samen met de onze opereerden voor de Braziliaanse kust waren aangevallen. Bovendien had het Braziliaanse Ministerie van Luchtvaart het feit bekend gemaakt dat Braziliaanse of Amerikaanse toestellen afkomstig van Braziliaanse bases onderzeeboten van de As hadden aangevallen.
Op basis van die bevestiging stond de Führer het gebruik van wapens tegen Braziliaanse schepen voor de kust van Brazilië toe. Er werd een plan uitgewerkt volgens welk een bepaald flotille U-boten dat in juni de Franse kust verliet op weg naar de Atlantische Oceaan naar de Braziliaanse kust zou gaan. De Führer had in het bijzonder bevolen dat dit geen speldenprikjes zouden zijn maar een serieuze operatie. Die werd later afgeblazen en dus niet uitgevoerd. Het spijt me dat ik niet kan zeggen om welke reden. Maar die kan worden gevonden in onze documenten die de notities uit het Oorlogsdagboek vermelden.
Dr. SIEMERS: Met welnemen van het Tribunaal, ik denk dat de hele beschuldiging van de Aanklager betreffende deze voorbereidingen niet zou zijn gedaan als document 1807-PS, Jodl’s dagboeknotitie van 16 juni in zijn geheel was ingediend. Alleen het eerste deel is ingediend. Daarom dien ik deze notitie in als bewijsstuk Raeder-115, te vinden in documentenboek 6, pagina 500. Uit de verdere uitlatingen van Generaal Jodl in zijn dagboek kunnen we concluderen dat de situatie grondig was onderzocht.
Het eerste deel, dat wat door de Aanklager is ingediend, de eerste twee regels, die heb ik al voorgelezen. De rest van de notitie luidt:
“Ambassadeur Ritter van Buitenlandse Zaken verklaart dat een verscherping van het conflict met Brazilië ongewenst is gezien de houding van Argentinië en Chili en dat – voorafgaand aan oorlogshandelingen tegen Brazilië - overleg moet worden gevoerd met Italië en Japan. Handelend op het rapport van de Chef van de Staf Operaties van de strijdkrachten heeft de Führer op 30 mei bevolen dat de SKL moet vaststellen, door in Rome navraag te doen, of de Braziliaanse rapporten over oorlogshandelingen tegen onderzeeboten van de As juist zijn. Navraag door de SKL toont aan dat op 22 en 26 mei Italiaanse onderzeeboten ten noordoosten van Brazilië werden aangevallen door vliegtuigen die ongetwijfeld vanaf een Braziliaanse basis waren opgestegen. De SKL geeft bovendien de tekst door van het officiële communiqué van het Braziliaanse Ministerie van Luchtvaart over de gevechten en stelt voor om in de periode tussen 3 en 8 augustus 10 U-boten voor de belangrijkste Braziliaanse havens te laten opereren. Deze boten moeten tussen 22 juni en 4 juli vertrekken uit havens in west Frankrijk, samen met de tanker U-460. Het bevel tot optreden moet uiterlijk 15 juni aan de U-boten zijn gegeven.
Nadat de Opperbevelhebber van de Marine dit in de middag van 15 juni op de Berghof aan de Führer had gemeld verklaarde de Führer zelf in te stemmen met de plannen van de SKL maar gaf echter bevel dat voor er een definitieve beslissing wordt genomen, de politieke toestand nogmaals door Buitenlandse Zaken moet worden onderzocht.”
Ik meen dat dit bewijst dat wij voorzichtig genoeg waren en ik verwijs verder naar bewijsstuk Raeder-116 dat ik bij deze zou willen indienen, in hetzelfde documentenboek, pagina 503: een uittreksel uit het Oorlogsdagboek. Op 6 juni staat een notitie die luidt dat de ontwikkeling zover is gegaan dat:
....... een latente staat van oorlog practisch al bestaat, (Brazilië geheel aan de zijde van de Verenigde Staten; Duitse belangen zijn ernstig geschaad; afzonderlijke Braziliaanse schepen die niet correct verlicht waren zijn getorpedeerd door U-boten; groeiende onrust in Brazilië; de Brazilianen beweren dat ze al een Duitse U-boot die voor de kust patrouilleerde, tot zinken hebben gebracht).”
En nog een uittreksel uit het Oorlogsdagboek, bewijsstuk Raeder-117 dat ik bij deze zou willen indienen, te vinden in hetzelfde documentenboek, pagina 509. Ik verzoek het Hoge Tribunaal nota te nemen van dit document en de inhoud en ik verwijs alleen naar de bijzonderheden in de punten 3 en 4. Punt 3 luidt:
“Toen Braziliaanse schepen werden voorzien van camouflagebeschildering en bewapening werd op 15 mei 1942 bevel gegeven direct de wapens te gebruiken tegen herkenbare, bewapende Zuid-Amerikaanse schepen.”
En onder punt 4 staat:
“Op basis van het feit dat onderzeeboten van de As voor de Braziliaanse kust door schepen werden aangevallen en dat het Braziliaanse Ministerie voor Luchtvaart officieel heeft laten weten dat er door de Braziliaanse luchtmacht aanvallen werden gedaan, heeft de SKL op 29 mei in document 12938/42, streng geheim, de Staf operaties der strijdkrachten toestemming gevraagd om de wapens te gebruiken tegen Braziliaanse militaire eenheden en koopvaardijschepen.”
Ik dien ook in bewijsstuk Raeder-118, documentenboek 6, pagina 510. Ik verzoek het Tribunaal kennis te nemen van dit document. Ik ga er niet uit citeren want de feiten die we al gehoord hebben, worden alleen maar herhaald. Ik meen dat punt 4 van document 117 dat ik net heb voorgelezen de zaak volkomen duidelijk maakt en iedere beschuldiging tegen de marine ontkracht.
(tot de beklaagde): Admiraal, hebt u iets toe te voegen aan deze uittreksels uit het Oorlogsdagboek?
RAEDER: Nee, ik heb er niets aan toe te voegen. Het is volkomen duidelijk.
Dr. SIEMERS: Admiraal, mag ik u nu vragen voor het Hoge Tribunaal te beschrijven – en hiermee kom ik aan het slot van mijn verhoor – hoe het kwam dat u in januari 1943 aftrad
Heren rechters, zullen we nu schorsen?
De PRESIDENT: Dat hangt ervan af of u denkt met een paar minuten klaar te zijn. Als u denkt met een paar minuten klaar te zijn gaan we door zodat u uw verhoor kunt beëindigen.
Dr. SIEMERS: Ik meen dat ongeveer tien minuten zal duren.
De PRESIDENT: Prima, gaat u verder.
Dr. SIEMERS: (tot de beklaagde): Beschrijft u alstublieft hoe het kwam dat u in januari 1943 aftrad; maar eerst zou ik u nog een vraag willen stellen: Bent u ooit, zelfs hiervoor, van plan geweest om af te treden?
RAEDER: Ik zou kort willen opmerken dat ik voor de oorlog bij diverse gelegenheden de Führer heb gevraagd mij uit mijn functie te ontslaan of dat ik hem een ultimatum overhandigde. Ik zou als voorbeeld twee gelegenheden in het kort willen noemen. In november 1938 deed ik in aanwezigheid van Generaal Keitel verslag aan de Führer over het soort schepen en onze plannen om die schepen verder te ontwikkelen. Bij deze gelegenheid begon de Führer op onverklaarbare manier alles aan te vallen dat we hadden gebouwd en nog aan het bouwen waren, waaronder de plannen voor de Bismarck en keurde ze allemaal af. Ik ontdekte later dat zulke dingen gebeurden wanneer personen uit zijn directe omgeving, die weinig van dat soort zaken afwisten, hem zijn mening gaven, dat hij daar altijd achteraan ging, waarschijnlijk omdat hij – zoals ik later zelf zei – wilde nagaan of de dingen die hem waren verteld ook werkelijk juist waren.
Dit geval was echter zo extreem dat ik niets anders kon doen dan mijn papieren pakken, ze in mijn tas stoppen en de kamer verlaten. Generaal Keitel was erbij. De Führer volgde me naar de deur, vroeg me weer binnen te komen, verzachtte zijn beschuldigingen wat en vroeg me onder geen enkele voorwaarde nu af te treden.
Het tweede geval was een zuiver persoonlijke aangelegenheid maar is nogal typerend. Zijn net benoemde marine adjudant wilde trouwn met een meisje dat een nogal bedenkelijke reputatie had op de Universiteit van Kiel. Ik zei hem dat ik nooit in zou stemmen met het huwelijk. De Führer liet het meisje aan zich voorstellen en besloot dat hij niets tegen het huwelijk had; ik verliet de Berghof en stuurde via een stafofficier een brief aan de Führer waarin ik hem schreef dat ik mijn toestemming zou weigeren, dat de officier, als hij ging trouwen niet langer bij de marine kon blijven of anders zou ik niet blijven. Ik vroeg de officier die als mijn koerier optrad om een antwoord mee terug te nemen want ik wilde direct een besluit nemen. De Führer liet de officier twee dagen wachten op de Berghof en stuurde hem toen met een brief naar mij terug, waarin hij schreef:
“Goed, de officier kan niet trouwen en tegelijk bij de marine blijven en hij zal verder niet worden gebruikt als marine adjudant; iemand anders zal in zijn plaats worden benoemd. Hij zal een of andere Leiter in mijn NSKK worden en dan dienst doen als een van mijn partij adjudanten.”
Het was ook typerend voor de Führer dat hij tot op zekere hoogte zijn wil uitgevoerd wilde zien, maar deze man was bij de marine weg en ik kon mijn zin in dit geval doordrijven. Onder deze omstandigheden achtte ik mijzelf goed genoeg om in dienst te blijven. Dat was begin 1939; in de loop van het voorjaar echter vroeg ik weer of ik niet van mijn functie ontheven kon worden want ik had vele lange jaren bij de marine gediend en ik meende dat ik de waardigheid van die functie niet nog langer kon dragen. Ik stelde hem voor dat ik misschien in oktober 1939 mijn functie zou neerleggen. De Führer weigerde toen, op 1 september waren we in oorlog en ik vond dat ik in oorlogstijd de marine onder geen enkele voorwaarde kon verlaten, tenzij het zeer dringend was, in het bijzonder omdat ik mij volledig verantwoordelijk voelde voor alle voorbereidingen en trainingen van de marine.
In de loop van de oorlog was onze samenwerking die tot dan toe, afgezien van dergelijke incidenten, altijd prettig geweest omdat de Führer altijd moeite deed mij zijn respect te tonen, in de loop van de oorlog raakte onze relatie sterk gespannen. De Führer werd steeds nerveuzer als ik verslag uitbracht; kreeg een woede uitbarsting wanneer er verschillen van mening waren of wanneer er incidenten waren geweest zoals bijvoorbeeld een technisch mankement aan of slechte prestaties van een schip. Het gebeurde steeds weer dat zijn gevolg hem beïnvloedde voordat ik de zaken echt aan hem kon uitleggen en ik werd dus regelmatig bij hem geroepen om de zaken recht te zetten. Op die manier ontstonden onplezierige tonelen die me erg uitputten.
Een punt waarop de Führer bijzonder gevoelig was waren de grote schepen. Hij voelde zich altijd erg ongemakkelijk wanneer onze grote schepen op volle zee waren en aanvallen op scheepvaart deden. Het verlies van een schip, zoals de Graf Spee of later de Bismarck vond hij een enorm verlies van prestige en dergelijke zaken wonden hem daarom enorm op. Dat ging zo door tot eind 1942. Toen kwam – en dat maakte in het bijzonder op mij grote indruk – mijn nederlaag in het overleg met de Führer over kwesties betreffende Noorwegen, Frankrijk en vooral Rusland. Uiteindelijk luisterde hij altijd meer naar partijmensen als bijvoorbeeld Terboven dan naar een ervaren officier. Dat leidde tot een situatie die niet voor lange tijd kon worden geaccepteerd. Een van de basis karaktertrekken van de Führer was een groot wantrouwen tegen alles en iedereen maar in het bijzonder tegen oude officieren die afkomstig waren uit de oude Reichswehr en van wie hij altijd aannam – ondanks alle goede bedoelingen – dat zij in hun hart niet de gevoelens deelden die hij van ze eiste. In het bijzonder de kwestie Rusland leidde tot zoveel conflicten met hem dat onze relatie daar sterk door werd beïnvloed. De man die al deze oorlogsdagboeken en notulen verzamelde, Admiraal Assmann, vatte het bij een gelegenheid aan het slot van een dergelijke discussie samen met de woorden: “De Opperbevelhebber van de Marine is het in deze kwestie volledig oneens met de Führer,”
Aan het einde van 1942, juist nadat ik een einde had moeten maken aan de hele affaire Noorwegen, vond er een incident plaats dat tot het einde leidde. Er had een aanval moeten worden gelanceerd op een konvooi dat vanuit Engeland naar Moermansk of Archangel voer. Het was in december in een periode waarin in dat noordelijke gebied slechts een of twee uur daglicht is en dus geen gunstig weer voor gevechten door grote schepen met grote aantallen destroyers tegenover zich. De schepen waren samen met de destroyers aan hun reis begonnen en hadden het konvooi bereikt toen het nog licht was. Maar omdat het daglicht snel verdween en de duisternis inviel en het konvooi door veel destroyers werd beschermd oordeelde de admiraal het verstandig zijn schepen uit de strijd terug te trekken. Dat was de enig juiste beslissing omdat hij ze wellicht allemaal door torpedoaanvallen zou hebben verloren. Dit feit en ten tweede het feit dat de radioverbinding tussen de admiraal en de SKL helaas werd bemoeilijkt en van tijd tot tijd geheel werd verbroken door storingen maakte dat de Führer in zijn hoofdkwartier bijzonder opgewonden raakte toen ik hem rapporteerde wat ik zelf had ontdekt. De hele dag verliep met vragen over en weer en zelfs tegen de avond kon ik hem geen helder beeld geven. Dit wond hem enorm op. Via Admiraal Krancke liet hij me alle mogelijkle verwijten overbengen en eiste dat ik onmiddellijk verslag aan hem uitbracht; ik kon wel zien dat er ernstige wrijvingen zouden ontstaan. Ik regelde het zo dat ik pas zes dagen later, op 6 januari aan hem hoefde te rapporteren zodat de lucht eerst wat kon opklaren. Op 6 januari kon ik met een volledig verslag naar hem toe gaan en ‘s avonds, tijdens een discussie waarbij ook Feldmarschall Keitel aanwezig was hield hij een rede van ongeveer een uur waarin hij kwetsende opmerkingen maakte over ongeveer alles wat de marine tot dan toe had gedaan, in directe tegenstelling tot ieder oordeel wat er tot dan toe over de marine was geveld. Uit dit alles kon ik opmaken dat hij op een breuk aanstuurde.
Persoonlijk was ik vast besloten om deze gelegenheid te benutten af te treden, zeker omdat het steeds duidelijker werd dat deze oorlog een pure U-bootoorlog ging worden en daarom voelde ik dat ik op dat moment met een helder geweten kon aftreden.
Nadat de Führer zijn rede had beëindigd verzocht ik toestemming alleen met hem te spreken. Feldmarschall Keitel en de stenografen gingen weg en ik vertelde hem dat ik hem om mijn ontslag vroeg omdat ik uit zijn woorden begreep dat hij volkomen ontevreden met mij was en dat het daarom het goede moment voor mij was om te vertrekken. Zoals altijd probeerde hij mij ervan te weerhouden maar ik hield voet bij stuk en zei hem dat een nieuwe opperbevelhebber van de marine, die de volledige verantwoordelijkheid zou krijgen, zeker moest worden benoemd. Hij zei dat het een grote last voor hem zou zijn wanneer ik nu zou vertrekken want ten eerste was de situatie bijzonder kritiek – Stalingrad stond op het punt te vallen – en ten tweede omdat hij er al van was beschuldigd zoveel generaals te hebben ontslagen. In de ogen van de buitenwereld zou het hem beschadigen wanneer ik op dit punt zou vertrekken. Ik zei hem dat ik alles zou doen om dat te verhinderen. Als hij het tegenover de buitenwereld wilde doen voorkomen dat ik niet vanwege een botsing was afgetreden, dan kon hij me benoemen tot inspecteur-generaal met een of andere honoraire titel, wat de indruk zou wekken dat ik nog steeds bij de marine was en dat mijn naam nog steeds aan de marine was verbonden. Dit sprak hem direct aan en ik zei hem op 6 januari dat ik op 30 januari ontslagen wilde worden. Op dat tijdstip had ik 10 jaar dienst gedaan als opperbevelhebber van de marine onder hem. Hij stemde met dit voorstel in en vroeg me twee opvolgers voor te dragen zodat hij een keuze kon maken.
Op 30 januari ontsloeg hij me toen persoonlijk door me te benoemen tot Admiral-inspektor der Kriegsmarine. Hij zei dat hij mij bij gelegenheid nog wel om advies zou vragen maar dat gebeurde nooit. Ik werd slechts twee keer op pad gestuurd, een keer naar Bulgarije toen de koning van Bulgarije werd begraven en een keer naar Hongarije, naar de Hongaarse regent Horthy om hem een cadeau van de Führer te brengen.
Dr. SIEMERS: Admiraal, u had geen andere taken als Admiral-inspektor?
RAEDER: Ik had geen functie en kreeg geen bevelen.
Dr. SIEMERS: Dan mijn laatste vraag: Had u, bij gelegenheid van uw gesprek met Hitler op 6 januari 1943 de indruk dat hij op een of andere manier blij was van u af te zijn gezien de vele meningsverschillen en het feit dat u hem regelmatig tegensprak over technische kwesties betreffende de marine en politieke kwesties als Noorwegen, Frankrijk en Rusland?
RAEDER: Ik denk zeker dat hij destijds van me af wilde want ik was op een bepaalde manier een ongemak voor hem. Het geval dat ik heb beschreven en waarin ik uiteindelijk mijn zin kreeg heeft hij nooit vergeten.
Dr. SIEMERS: Ik dank u zeer.
Dit is het einde van mijn verhoor van Admiraal Raeder.
De PRESIDENT: Het Tribunaal houdt vandaag zitting tot half een. Ik schors de zitting nu voor tien minuten.

Definitielijst

Berghof
Een diep in de Beierse alpen verborgen villa op de top van de Obersalzberg vlakbij Berchtesgaden. Deze villa was in het bezit van Hitler en het centrum van de zogeheten Alpenfestung. De villa kende een enorm tunnelcomplex van in totaal bijna 11 kilometer lengte. Vanuit de Berghof werd een groot deel van de tijd het Derde Rijk bestuurd door Hitler en zijn naaste medewerkers. Daarnaast bracht ook Eva Braun als minnares van Hitler er veel tijd door.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Kriegsmarine
Duitse marine, naast de Heer en de Luftwaffe onderdeel van de Duitse Wehrmacht.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.
offensief
Aanval in kleinere of grote schaal.
Operatie Seelöwe
Codenaam voor de nooit uitgevoerde Duitse invasie van Groot-Brittannië.
Reichswehr
Duitse leger in de tijd van de Weimarrepubliek.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.
vestzakslagschip
In het Duits: Panzerschiff. De type-aanduiding voor oorlogsschepen van de Duitse marine die formeel voldeden aan de voorwaarden (bijv. betreffende de waterverplaatsing) die Duitsland na de Eerste Wereldoorlog (1919, zie Vredesverdragen van Versailles) waren opgelegd. In feite echter hadden ze, door toepassingen van nieuwe vindingen op het gebied van pantsering, bewapening en voortstuwing, een grotere gevechtskracht dan de tonnage deed vermoeden.

Afbeeldingen

Erich Raeder, Oberbefehlshaber der Kriegsmarine van 1935 tot 1943. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Bundesarchiv_Bild_146-1980-128-63,_Erich_Raeder.jpg.

Ochtendzitting 2

De PRESIDENT: Wenst een van de raadsheren van de verdediging vragen te stellen?
FLOTTENRICHTER OTTO KRANZBÜHLER (raadsman van beklaagde Dönitz): Admiraal, u herinnert zich het memorandum van de SKL van 15 oktober over de mogelijkheden van intensivering van de economische oorlogvoering. Dat zit in documentenboek 10 van de Britse delegatie op pagina 96 en 97 van de Engelse tekst. Admiraal Wagner heeft daarover al getuigenis afgelegd. Kunt u iets toevoegen aan die verklaring betreffende het doel en de betekenis van dat memorandum?
RAEDER: Omdat de oorlog tegen Engeland voor ons als een complete verrassing kwam, hadden we ons tot dan toe nauwelijks bezig gehouden met gedetailleerde vragen over een duikbootoorlog. Onder andere hadden we de kwestie van de zogenaamde ongelimiteerde duikbootoorlog nog niet besproken die zo’n belangrijke rol in de voorgaande oorlog heeft gespeeld. En vanwege dat feit werd op 3 september die jonge officier die hier onlangs is genoemd naar Buitenlandse Zaken gestuurd met enkele punten over de kwestie van de onbeperkte duikbootoorlog, zodat we met Buitenlandse Zaken de vraag konden ophelderen hoe ver we konden gaan. En dat is het document dat hier onlangs een rol heeft gespeeld, D-851, GB-451 van 3 november.
Dr. KRANZBÜHLER: 3 september bedoelt u.
RAEDER: Ja, 3 september. Dat raakt alle kwesties. Daarna vond er overleg plaats met Buitenlandse Zaken en dit U-boot memorandum dat u noemde werd op basis van dit overleg door het opperbevel van de marine uitgewerkt en op 15 oktober uitgegeven. Ik meen dat ik het op 15 oktober aan de Führer overhandigde die in principe met de inhoud instemde. Maar alleen het feit dat een memorandum over duikbootoorlog betreffende de mogelijkheden tot intensivering van die duikbootoorlog pas op 15 oktober werd uitgegeven toont aan hoe weinig we op die mogelijkheid waren voorbereid.
Dat memorandum bevat in het begin de zin die door de Aanklager is geciteerd betreffende onze positie ten opzichte van internationale wetgeving, waar verwezen wordt naar de hoogste ethiek van de oorlogvoering, het eerbiedigen van internationale wetgeving en de wens om alle militaire maatregelen waar mogelijk te baseren op bestaande wetten. Maar waar dat niet mogelijk is of wanneer het door afwijken daarvan mogelijk is beslissende militaire resultaten te behalen – en wij de verantwoordelijkheid voor dat afwijken konden nemen – dan moeten we in noodzakelijke gevallen afwijken van bestaande internationale wetten. Dat betekent dat er ook een nieuwe internationale wet opgesteld kan worden.
Dit hele memorandum toont echter een voortdurend zoeken naar mogelijkheden voor het voeren van een duikbootoorlog met de minste schade voor neutralen en de grootste eerbied voor internationaal recht en op zo’n manier dat die een beslissende factor zou worden voor de uitkomst van de oorlog.
Er worden diverse methoden besproken hoe een intensivering kan worden bereikt maar het was altijd een kwestie van het vinden van tegenmaatregelen tegen maatregelen van de vijand. Mogelijkheden als een blokkade of de nieuwe opvatting over het belegeren van Engeland door een duikbootoorlog worden van alle kanten onderzocht; maar het ontwerp vermeldt altijd de conclusie dat gezien het aantal duikboten en andere problemen het nog niet mogelijk is dergelijke operaties uit te voeren.
En het uiteindelijke resultaat van dat hele memorandum, zoals in het document vermeld, kan worden gevonden op de laatste twee pagina’s. Helaas heb ik alleen het Duitse afschrift voor me waar in de laatste alimea D de uiteindelijke mening, de volgende zinnen die ik zou willen citeren, opmerkzaam zijn.......
De PRESIDENT: Waar is het uittreksel?
Dr. KRANZBÜHLER: Op pagina 99 en 100 van documentenboek 10, GB-224. Meneer de President, een ander uittreksel van het zelfde document is al genoemd en dat zit in documentenboek Dönitz 3 op pagina 199 tot 203 maar ik geloof niet dat het nodig is ernaar te verwijzen omdat beklaagde slechts een of twee zinnen zal voorlezen.
RAEDER: (gaat verder): Nu, de laatste alinea “Conclusie,” luidt:
“De manier waarop de economische oorlog tot nu toe is gevoerd, in overeenstermming met het Reglement Oorlogsbuit, voldoet niet aan de militaire eisen van genadeloosheid.
“Een groot deel van de vijandelijke handelsvaart waaronder alle export met neutrale schepen valt hierbuiten.
“Aan de eisen van maritieme wetgeving, dat neutrale koopvaarders moeten worden geënterd en doorzocht kan niet langer worden voldaan gezien de sterkte van de luchtverkenning en anti U-bootmaatregelen in de vijandelijkwe kustwateren. De economische oorlogvoering volgens het Reglement Oorlogsbuit moet daarom worden beperkt en op de Noordzee en in de Baltische Zee uitsluitend worden overgelaten aan oppervlakteschepen. In de Atlantische Oceaan zullen de U-boten in vijandelijke kustwateren hun activiteiten beperken tot het zonder voorafgaande waarschuwing aanvallen van konvooien, troepentransporten en na verkregen toestemming alle bewapende koopvaarders en zullen alleen in uitzonderlijke gevallen de economische oorlog voeren in overeenstemming met het Reglement Oorlogsbuit. Het gebruik van de operationele luchtmacht voor economische oorlogvoering is niet mogelijk. De economische oorlog moet worden gevoerd binnen het kader van internationale wetgeving. De mogelijkheid van een controverse met neutrale strategie wordt verworpen.”
Dan nog een zin:
“Mocht het Opperbevel om politieke redenen op dat moment niet in staat zijn te beslissen een economische oorlog in zijn meest felle vorm te voeren door zijn toevlucht te nemen tot een beleg, dan zal het mogelijk zijn de doelmatigheid van het beleid, vijandelijke handel onmogelijk te maken door een meedogenloze verhoging van het gebruik van mijnen en met luchtaanvallen op haveninstallaties. Er kan echter geen beslisend resultaat worden verwacht van de economische oorlogvoering in zijn huidige vorm.”(document C-157, bewijsstuk GB-224).
Dr. KRANZBÜHLER: Was het onmiddellijke gevolg van dat memorandum en van uw rapport aan de Führer de order van 17 oktober?
RAEDER: Ja en die voorzag er ten eerste in dat alle vijandelijke koopvaarders konden worden getorpedeerd en ten tweede als strengere maatregel dat passagiersschepen, varend in konvooi konden worden getorpedeerd kort nadat een daartoe strekkende aankondiging was gedaan. Dat gebeurde allemaal in het kader van de intensivering, maatregel voor maatregel die we hadden opgesteld in antwoord op afzonderlijke acties door de vijand.
De PRESIDENT: Dr. Kranzbühler, die lange passage die beklaagde net heeft voorgelezen, als die nog niet als bewijsmateriaal is ingediend, moet u dat doen. Ik heb begrepen dat die momenteel geen bewijsmateriaal is.
SIR DAVID: Edelachtbare, ik kan u behulpzaam zijn. Ik zal dat document gebruiken en ik zal het indienen.
De PRESIDENT: Is het al als bewijsmateriaal ingediend?
SIR DAVID: Slechts een gedeelte ervan, niet het gedeelte waarnaar de beklaagde heeft verwezen. Maar daarom zal ik er later naar verwijzen.
De PRESIDENT: Prima.
Dr. KRANZBÜHLER: Admiraal, u zei dat er voor 1935 zekere voorbereidingen werden getroffen voor de oprichting van een Duits onderzeebootwapen. Heeft Admiraal Dönitz op enige manier deel gehad aan die voorbereidingen?
RAEDER: Op geen enkele manier. Zoals al eerder gezegd, hij was gedurende het laatste jaar in het buitenland maar zelfs daarvoor heeft hij er niets mee te maken gehad.
Dr. KRANZBÜHLER: U hebt verslag gedaan over uw ontslag als opperbevelhebber van de marine. Zou u mij alstublieft willen vertellen hoe het kwam dat Admiraal Dönitz uw opvolger werd?
RAEDER: De Führer had bevolen dat ik twee admiraals zou voordragen als mijn opvolger. Ik stelde schriftelijk voor, als oudste ......
De PRESIDENT: Dr. Kranzbühler, wat heeft dit voor zin? Wat voor belang heeft het hoe Admiraal Dönitz hoofd van de marine werd?
Dr. KRANZBÜHLER: Dat is van belang, Meneer de President, gezien de bewering van de Aanklager dat Admiraal Dönitz de opvolger werd van Admiraal Raeder op basis van politieke bindingen of verleende diensten.
De PRESIDENT: Goed.
Dr. KRANZBÜHLER: Gaat u alstublieft verder, Admiraal.
RAEDER: Ik zal het heel kort houden. Ik stelde allereerst Admiraal Carls voor die de oudste was en uitgebreide kennis bezat van het voeren van maritiem beleid. In het geval dat de Führer zou willen vastleggen dat hij nu prioriteit gaf aan de U-bootoorlog stelde ik Admiraal Dönitz voor die de grootste autoriteit op dat gebied was. Politieke overwegingen van welk soort ook kwamen niet ter sprake; het was zuiver een officiële, technische benoeming.
Dr. KRANZBÜHLER: Ik heb verder geen vragen.

Dr. OTTO NELTE (raadsman van beklaagde Keitel): Meneer de President, in haar brief van 26 maart heeft het Tribunaal erin toegestemd dat er een beëdigde verklaring van medebeklaagde Raeder wordt overlegd ten behoeve van beklaagde Keitel, voorop gezet dat de Aanklager de gelegenheid heeft Admiraal Raeder over zijn verklaringen te ondervragen.
Ik heb de verklaring naar de Aanklager gestuurd en die heeft geen bezwaar gemaakt. Ik verzoek dat mij wordt toegestaan deze verklaring, die betrekking heeft op de functies en positie van beklaagde Keitel als Chef van het OKW, in te dienen als bewijsstuk Keitel-19 nadat Admiraal Raeder heeft bevestigd dat hij die verklaring heeft ondertekend en dat hij ermee instemt dat die wordt ingediend.
(tot de beklaagde): Admiraal, u bent bekend met de vragen die ik u heb gesteld en die u, na overleg met uw raadsman op 19 maart hebt beantwoord en ondertekend?
RAEDER: Dat gaat over de positie van Feldmarschall Keitel binen het OKW?
Dr. NELTE: Ja.
RAEDER: Daar ben ik goed mee op de hoogte.
Dr. NELTE: Mag ik dan deze verklaring indienen? De Aanklager heeft er een afschrift van.
Ik heb nog een paar vragen voor Admiraal Raeder waarop de antwoorden, met toestemming van het Tribunaal sterk vereenvoudigd kunnen worden. Dat zijn dezelfde vragen die ik een week geleden, op 9 mei aan Admiraal Dönitz heb gesteld en die betrekkig hebben op de bewering van getuige Dr. Gisevius over de grote invloed en de kring van stilte die Keitel rond Hitler zou hebben getrokken. Ik zou, met toestemming van het Tribunaal, beklaagde Raeder slechts willen vragen of hij ook voor de periode voor 1943 – anders gezegd, de periode waarin Raeder Opperbevelhebber van de marine was – de antwoorden op mijn vragen, gegeven door Admiraal Dönitz in aanwezigheid van Raeder als juist kan beoordelen. Ik vraag een beslissing van het Tribunaal of ik om tijd te besparen, deze algemene vraag mag stellen.
De PRESIDENT: Ja, zeker.
Dr. NELTE: U hebt gehoord wat ik heb gezegd en ik vraag u, kunt u de antwoorden op mijn vragen, op 9 mei gegeven door Admiraal Dönitz ook voor de periode voor 1943 bevestigen?
RAEDER: Ja, dat kan ik.
Dr. NELTE: Nu heb ik nog een laatste vraag. Tijdens uw getuigenis werd document L-79 behandeld, het “kleine dossier Schmund.” U maakte bezwaar tegen dit document als zijnde onnauwkeurig en nauwelijks van waarde?
RAEDER: Ja.
Dr. NELTE: Dr. Siemers heeft toen een deel van dat document voorgelezen dat de Aanklager, toen hij dit document indiende, niet heeft voorgelezen. In dat deel van het document is er sprake van een research staf binnen het OKW.
RAEDER: Ja.
Dr. NELTE: Ik vraag u nu mij te vertellen of een dergelijke research staf ooit binnen het OKW werd gevormd.?
Dr. NELTE: Niet dat ik weet. Het werk werd gedaan door de Staf Operaties van de strijdkrachten waarin officieren zaten die de drie afdelingen van de strijdkrachten vertegenwoordigden.
Dr. NELTE: Er was dus geen wijziging in het geheel van taken en in de verdeling van bevoegdheden?
RAEDER: Nee, zeker niet.
Dr. NELTE: Dat betreft ook de kwestie van het uitwerken van strategische en operationele zaken tussen het OKW en de Staf Operaties aan de ene kant en de Generale Staven van de Afdelingen van de Wehrmacht, waaronder de SKL aan de andere kant?
RAEDER: Voor zover het de SKL betrof, ja, er was geen verandering.
Dr. NELTE: En waar het de andere afdelingen van de Wehrmacht betreft, weet u van geen wijziginghen of .....
RAEDER: Dat kan ik niet zeggen. Daar weet ik niets van.
Dr. NELTE: Feldmarschall von Brauchitsch en Halder hebben daarover getuigenis afgelegd.
Dank u. Ik heb verder geen vragen.
De PRESIDENT: Dr. Nelte, zit de verklaring die u net noemde in uw documentenboek?
Dr. NELTE: Nee, nog niet. Dat wordt nummer Keitel-19
De PRESIDENT: Wilt u er voor zorgen dat het Tribunaal vertalingen krijgt?
Dr. NELTE: Ja.

Dr. HANS LATERNSER (Raadsman van de Generale Staf en het OKW): Admiraal, u bent het oudste lid van de Generale Staf van het OKW en u hebt het langst tot deze groep behoord?
RAEDER: Ja.
Dr. LATERNSER: Op welke manier werd u lid van deze zogenaamde groep?
RAEDER: Ik werd door Reichspräsident Feldmarschall von Hindenburg benoemd tot Chef van de Marine commandostaf. Ik voegde mij niet zelf bij die groep; ik werd hoofd van de marine. Men was zich niet bewust van een groep.
Dr. LATERNSER: De Aanklager beweert dat het lid worden en lid blijven van deze groep vrijwillig was. Was er eigenlijk voor militaire leiders een gelegenheid te solliciteren naar openstaande functies?
RAEDER: Nee, daar was geen sprake van.
Dr. LATERNSER: Met andere woorden, militaire prestaties waren de doorslaggevende factor?
RAEDER: Het was een dienstbevel. Er was geen sprake van vrijwilligheid.
Dr. LATERNSER: Kende u de diverse leden van de groep toen u er lid van was?
RAEDER: Nee, ik kende alle personen van de andere afelingen zeker niet. Natuurlijk kende ik er een groot aantal.
Dr. LATERNSER: Was er binnen de puur militaire leiding ooit overleg over een plan dat als doel had het ontketenen van aanvalsoorlogen?
RAEDER: Nee, een dergelijk overleg was er nooit. Er is hier regelmatig genoemd hoe de diverse ondernemingen tot stand kwamen – de politieke beslissing door de Führer, een door hem uitgegeven richtlijn en dan het uitwerken van de definitieve order.
Dr. LATERNSER: Admiraal, ik bedoel met deze vraag niet de vergaderingen die onder leiding van Hitler plaatsvonden. Ik bedoel bijeenkomsten van puur militaire officieren. RAEDER: Bedoelt u binnen de diverse afdelingen van de Wehrmacht?
Dr. LATERNSER: Ja, binnen de diverse afdelingen.
RAEDER: Natuurlijk vond er binnen de SKL overleg plaats over diverse vraagstukken maar niet over aanvalsorlogen.
Dr. LATERNSER: Ja, mijn vragen betreffen alleen maar dat. De Aanklager beweert verder dat deze aangeklaagde groep het eerst door het Nationaalsocialistische regime werd gevormd. Is dat juist?
RAEDER: In de verste verte niet. Er was helemaal geen groep maar de organisatie was zoals die hier regelmatig is beschreven.
Dr. LATERNSER: En zoals die altijd al in alle legers ter wereld heeft bestaan?
RAEDER: Ja, zoals die atijd al heeft bestaan.
Dr. LATERNSER: Verder heeft de Aanklager beweerd dat na de machtsovername door Hitler, de hoge militaire leiders de keus hadden tussen samenwerking of aanvaarden dat het nieuwe regime eigen strijdkrachten zou vormen, een eigen leger dus en dat de generaals op basis van deze situatie besloten tot samenwerking. Is die bewering van de Aanklager juist?
RAEDER: Nee, die is niet juist dat er daarna een samenvoeging van legers plaats vond. Ik weet dat een dergelijke tendens bestond. Bij voorbeeld in 1934 rapporteerde ik eens aan de Führer dat mij was verteld dat SA Gruppenführer Killinger, die eerst bij de marine was geweest en binnen de SA was opgeklommen, van plan was om Chef van de SKL te worden. Ik was mij niet bewust van verdere pogingen. Maar bovenal was er geen coalitie van generaals om zich tegen dergelijke plannen te verzetten.
Dr. LATERNSER: De bewering van de Aanklager is dus onjuist?
RAEDER: Nee, niet juist. Dat was niet in het minst een methode die in overenstemming zou zijn geweest met de gevoelens van een soldaat – dat een dergelijke coalitie moest worden gevormd om iets te voorkomen.
Dr. LATERNSER: Verder beweert de Aanklager dat de groep, in het bijzonder de generaals, zich door het regime lieten overhalen vanwege de kans op grote overwinningen. Is die bewering juist?
RAEDER: Dat is een absoluut onjuiste en ver gezochte bewering.
Dr. LATERNSER: Werden de inspanningen van de Partij om voor zichzelf het oppergezag te veroveren ooit ondersteund door het militaire apparaat?
RAEDER: Ik weet niet of dat ooit gebeurde. Bedoelt u de machtsovername?
Dr. LATERNSER: Werd, voor zover u weet de Partij na de machtsovername door de militaire leiders ondersteund in haar pogingen om de absolute heerschappij in Duitsland te krijgen ?
RAEDER: Nee.
Dr. LATERNSER: Gisteren hebt u, in antwoord op de vraag van uw raadsman, beschreven hoe uw eed aan Hitler tot stand kwam.
Als een van de opperbevelhebbers een dergelijke bedoeling in gedachten had, zou het dan voor hem mogelijk zijn die eed te weigeren?
RAEDER: Dat kan ik niet zeggen maar ik geloof dat geen van ons enige noodzaak zag in het weigeren van de eed.
Dr. LATERNSER: Verder heeft de Aanklager beweerd dat de hoge militaire chefs het geheel eens waren met de principes en doelstellingen van het Nationaalsocialisme. Is dat juist?
RAEDER: Ik heb hier gisteren uitgelegd hoe ver men kon instemmen met de principes van het Nationaalsocialisme en tot op welke hoogte de soldaten volgens deze principes werden getraind. Alles wat daar bovenuit ging werd afgewezen en werd binnen de marine niet aanvaard. Ik kan hier alleen maar voor de marine spreken.
Dr. LATERNSER: Hadden de officieren die onder u stonden en lid waren van de groep ooit inzicht in de politieke situatie en Hitler’s bedoelingen zodat men kon spreken van een deelname aan of lidmaatschap van een samenzwering?
RAEDER: Nee. Er gold een absoluut verbod om tegen iedereen te spreken over toespraken waarin Hitler zijn bedoelingen en mogelijke ontwikkelingen noemde. De officieren beneden de rang van legerbevelhebber werden pas ingelicht wanneer de dingen zich zover hadden ontwikkeld dat er een richtlijn moest worden uitgegeven.
Dr. LATERNSER: Verder beweert de Aanklager .......
RAEDER: Dat moet ik nader verklaren. Die richtlijn werd eerst uitgewerkt door het opperbevel van het leger en van de marine. Zij kregen dus hun informatie zogauw de richtlijn voor de diverse takken van de Wehrmacht was uitgegeven en dat gebeurde altijd een poos later.
Dr. LATERNSER: De Aanklager beweert ook dat de hoge militaire leiders geen mlitaire experts waren maar dat zij wisten van Hitler’s agressieve bedoelingen en graag meewerkten. Kunt u militaire leiders noemen die, voordat zij hun orders hadden ontvangen, een positieve houding ten opzichte van enige agressieve actie innamen?
RAEDER: Dat kan ik niet beantwoorden. Ik heb gisteren uitgelegd hoe Admiraal Carls mij wees op het dreigende gevaar in Noorwegen maar hij deed niets anders dan mij de informatie geven, op het gevaar wijzen en de plaatstelijke situatie verduidelijken.
Dr. LATERNSER: De houding van de voormalige opperbevelhebber van de strijdkrachten, Von Fritsch en van de Chef van de Generale Staf Beck ten opzichte van een oorlog is bekend. Ik wil u alleen maar vragen, had de Opperbevelhebber van de Strijdkrachten, Feldmarschall von Brauchitsch dezelfde houding ten opzichte van een oorlog?
RAEDER: Dat denk ik, ja.
Dr. LATERNSER: Met betrekking tot de conferentie van 5 november 1937 hebt u gisteren al uitvoerige verklaringen afgelegd. Ik zou graag ......
De PRESIDENT: Dr. Laternser, u hebt deze serie vragen aan iedere getuige van landmacht of marine gesteld en het Tribunaal wenst dat ik u erop wijs dat er geen kruisverhoor door enig lid van de Aanklagers heeft plaatsgevonden waarin op deze punten is ingegaan, dit bewijsmateriaal is dus repetitief en cumulatief en kan niet door u worden voorgelegd aan iedere getuige van landmacht of marine die in de getuigenbank plaats neemt en het is voor het Tribunaal gewoon tijdverspilling. Als een getuige vragen beantwoordt en daarover door de andere partij niet wordt verhoord, is het gebruikelijk om aan te nemen dat zijn antwoorden worden aanvaard.
Dr. LATERNSER: Meneer de President, voor mij is dit een uiterst belangrijke vraag die net is opgekomen, namelijk de vraag of een vraag ontoelaatbaar is omdat die naar de mening van het Tribunaal cumulatief is. Ik zou enkele verklaringen willen afleggen in hoeverre een vraag cumulatief is.
De PRESIDENT: Natuurlijk Dr. Laternser zult u begrijpen wat het Tribunaal tegen u heeft gezegd; dat het nu gewenst is dat dit proces, gezien de bepalingen van het Handvest, zo vlot verloopt als redelijk mogelijk is en het Tribunaal wenst niet dat hetzelfde bewijsmateriaal keer op keer wordt behandeld. Is dat duidelijk?
Dr. LATERNSER: Meneer de President, als ik kan aannemen dat het Tribunaal deze bewijzen aanvaardt die ik door middel van mijn vragen wil leveren, dan kan ik natuurlijk van die vragen afzien. Maar ik kan niet bepalen of dat ook het geval is tenzij ik weet dat ik erin ben geslaagd sluitend bewijs te leveren.....
De PRESIDENT: Waar ik u op wilde wijzen was dat u dezelfde vragen aan een groot aantal getuigen hebt gesteld en dat er over die vragen geen kruisverhoor is gehouden. In die omstandigheden kunt u aannemen dat de door de getuigen gegeven antwoorden zijn aanvaard.
Dr. LATERNSER: Wanneer ik die conclusie verantwoord kan trekken zal ik natuurlijk in de toekomst van dergelijke vragen afzien. Ik heb nog slechts een paar vragen, Meneer de President.
(tot de beklaagde): Ter ondersteuning van de aanklacht tegen de groep van de Generale Staf en het OKW zijn er door de Aanklager twee beëdigde verklaringen voorgelegd, een van Feldmarschall von Blomberg en een van Generaal Blaskowitz. In deze verklaringen stellen beide generaals dat er voor de oorlog over het algemeen binnen de kring van generaals de mening heerste dat er een onvoorwaardelijke beslissing moest worden genomen over de kwestie van de Corridor, zo nodig met geweld. Is de mening van de twee generaals juist? Was dat destijds de algemene opvatting?
RAEDER: Van een dergelijke opvatting heb ik nooit gehoord. Generaal von Blomberg heeft in mijn aanwezigheid nooit een dergelijke opmerking gemaakt. De Poolse kwestie werd door ons van de marine alleen besproken in de mate die hier gedurende de laatste paar dagen al genoemd is, namelijk dat een aanval op Polen door Duitsland onder alle voorwaarden moest worden voorkomen. De politieke behandeling van deze kwestie .......
De PRESIDENT: De beklaagde zegt dat hij nooit over een dergelijke suggestie heeft gehoord.
Dr. LATERNSER: Dat is de reden waarom ik de beklaagde deze vraag stelde.
RAEDER: Na 1933 werden politieke kwesties uitsluitend door Hitler behandeld en beslist; hij zei dat hij al het beleid opstelde.
Dr. LATERNSER: Is het daarom juist dat de mening die Von Blomberg en Blaskowitz hebben verkondigd niet gold voor de kring van generaals?
RAEDER: Nou, hoe dan ook, ik heb het de generaals nooit horen zeggen. Bij de marine bestond het niet.
Dr. LATERNSER: U was aanwezig bij de conferentie van 23 november 1939?
RAEDER: Ja.
Dr. LATERNSER: Ik zou nog een aanvullende vraag willen stellen betreffende die conferenties. Admiraal, herinnert u zich dat Hitler in de loop van die conferenties de generaals verwijten maakte omdat ze nog steeds ouderwetse ideeën hadden over ridderlijkheid en dat die ideeën moesten worden verworpen?
RAEDER: Dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Ik meen dat ik me kan herinneren ooit te hebben horen zeggen dat Hitler die mening had.
Dr. LATERNSER: Nu heb ik nog een laatste vraag betreffende het document dat uw raadsman u in de loop van zijn verhoor heeft voorgelegd. Het is document C-66, ingediend door de Britse aanklager onder nummer GB-81. Het staat in documentenboek 10 op pagina 13 of in 10a op pagina 35. Op pagina 5, de laatste alinea van die pagina zegt u het volgende en ik citeer:
“Uit mijn verklaringen en plannen kan worden opgemaakt dat de Führer rekening hield met een definitieve afsluiting van de campagmne in het Oosten in de herfst van 1941, terwijl het OKW (de Generale Staf) zeer sceptisch was.”
Admiraal, ik wilde u vragen waaruit deze scepsis bestond?
RAEDER: Voor zover ik weet was het OKW van mening dat het onmogelijk was een dergelijk omvangrijke campagne in zo’n korte tijd te beslissen. Vele anderen deelden die mening waar de Führer geloofde dat hij vanwege de nieuwe wapens en zijn strategie die campagne zeer snel kon beslissen.
Dr. LATERNSER: Weet u er iets van of het OKW fundamentele bezwaren had voor het begin van de campagne tegen Rusland?
RAEDER: Voor zover ik weet was de Opperbevelhebber van de Landmacht er fel op tegen; maar dat kan ik ook niet met zekerheid zeggen.
Dr. LATERNSER: Dank u. Ik heb verder geen vragen.

PROFESSOR Dr. HERBERT KRAUS (vertegenwoordigt Dr. von Lüdinghausen, raadsman van beklaagde Von Neurath): Admiraal, in de loop van dit proces is getuigd, ik meen door medebeklaagde Göring dat Feldmarschall von Hindenburg uitdrukkelijk wilde dat de heer von Neurath Minister van Buitenlandse Zaken zou worden. Weet u daar iets van?
RAEDER: Ik hoorde destijds dat Von Hindenburg die wens te kennen had gegeven en dat trok mijn aandacht omdat Feldmarschall von Hindenburg tot aan die tijd alleen de benoeming van de Minister van Defensie en de Chefs van Staven van Landmacht en Marine als zijn voorrecht zag binnen de Reichsregierung. Dit was de eerste keer dat hij een dergelijke wens te kennen gaf in het geval van een minister van Buitenlandse Zaken.
Dr. KRAUS: Het was dus niet de gewoonte van de Feldmarschall om voorstellen te doen betreffende de benoeming van ministers?
RAEDER: Nee. Hij had slechts volgens zijn eigen wens gehandeld bij de benoeming van de Minister van Defensie, zelfs in de voorgaande Sociaal Democratische, Democratische en andere kabinetten.
Dr. KRAUS: Wat kunnen de redenen zijn geweest voor Feldmarschall von Hindenburg om in het geval van Von Neurath die uitzondering te maken?
RAEDER: Hij wilde er vermoedelijk onder alle omstandigheden zeker van zijn dat het vreedzame beleid dat tot dan toe in Duitsland had overheerst zou worden voortgezet. Hij was er zeker van dat de heer von Neurath dit beleid in dezelfde richting zou voortzetten.
Dr. KRAUS: Hij had dus een groot vertrouwen in de houding van de heer von Neurath tot op dat moment?
RAEDER: Ja, ongetwijfeld.
U hebt Von Neurath erg goed gekend en u was goed op de hoogte van zijn politieke denkbeelden, niet waar? Wat waren de belangrijkste lijnen van zijn beleid?
RAEDER: De heer von Neurath wenste de geleidelijke terugkeer naar normale omstandigheden van het Duitse volk te zien en hij wilde met vreedzame middelen streven naar gelijke rechten voor het Duitse Reich. Bovenal wenste hij goede betrekkingen met Engeland, iets wat ook in overeenstemming was met Von Hindenburg’s bedoelingen en op dit punt waren wij het allebei volledig eens.
Dr. KRAUS: Men kan dus zeggen dat u de heer von Neurath beschouwde als een exponent van een beleid van begrip met Engeland en een vreedzaam beleid van compromissen.
RAEDER: Ja.
Dr. KRAUS: Dan heb ik een tweede vraag voor u, Admiraal. Een zekere Fritz Wiedemann, Hitler’s adjudant van 1935 tot 1939 heeft een beëdigde verklaring afgelegd. De Aanklager heeft die verklaring ingediend onder nummer 3037-PS. In die verklaring zegt de heer Wiedemann dat er op 28 mei 1938 een bijeenkomst plaats vond in de wintertuin van de Rijkskanselarij waarbij alle belangrijke mensen van Buitenlandse Zaken, het leger en de Staf Operaties aanwezig waren; een bijeenkomst zo groot dat men er bijna aan twijfelt of al die mensen wel in de wintertuin konden.
En hier, zegt hij, waren ook aanwezig behalve Göring, Generaal Beck, Generaal Keitel en Von Brauchitsch Von Neurath, Von Ribbentrop en uzelf.
Op deze bijeenkomst sprak Hitler onder andere over Tsjchoslowakije en stelde dat het zijn onwankelbare bedoeling was dat Tsjechoslowakije van de kaart zou verdwijnen. Weet u iets over die bijeenkomst?
RAEDER: Hoewel ik me anders iedere grote of meer belangrijke bijeenkomst wel kan herinneren, heb ik geen enkele herinnering aan deze bijeenkomst van destijds. De lijst met aanwezigen lijkt ook zeer onwaarschijnlijk. Ik heb de heren Von Neurath en Von Ribbentrop nooit samen op een bijeenkomst gezien. Ik twijfel er ook aan of de heer von Neurath toen eigenlijk wel in Berlijn was. Hij was zeer beslist niet aanwezig op die bijeenkomst. Maar ik herinner me ook geen enkele bijeenkomst waar Von Ribbentrop als Minister van Buitenlandse Zaken aanwezig was wanneer er militaire zaken werden besproken. Ik denk dat deze meneer Wiedemann zich vergist want ik meen ook dat ik hem nooit op een bijeenkomst heb gezien waar dergelijke zaken zouden zijn besproken. De Führer stuurde altijd zijn persoonlijke adjudant van te voren de kamer uit. Ik geloof dat hier een vergissing is gemaakt.
Dr. KRAUS: Een dergelijke belangrijke verklaring van de Führer zou u zich zeker hebben herinnerd.
RAEDER: Ja. Gedurende die zomer veranderde de Führer nogal sterk van mening. Ik meen dat er eind mei een mobilisatie plaatsvond in Tsjechoslowakije of iets dergelijks – ik herinner me niet precies wat. Maar voor zover ik weet heb ik geen bijeenkomst bijgewoond waarop een dergelijke uitspraak werd gedaan.
Dr. KRAUS: Dank u. Ik heb verder geen vragen meer.
De PRESIDENT: Wenst een van de andere raadsheren van de verdediging nog vragen te stellen
(er komt geen antwoord.)
Sir David, het lijkt me vrij zinloos nu met uw verhoor te beginnen.
SIR DAVID MAXWELL-FYFE: Met uw welnemen, Edelachtbare, ik ben het volledig met u eens.
(De zitting wordt verdaagd tot 20 mei 1946 om 10:00 uur.)

Zie ook: Verhoor Raeder 1, Verhoor Raeder 2, Verhoor Raeder 3, Slotverklaring Raeder, Vonnis Raeder

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
mobilisatie
Een leger in staat van oorlog brengen, dus eigenlijk de overgang van vredestoestand naar oorlogstoestand. Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd op 29 augustus 1939.
U-boot
Duitse benaming voor onderzeeboot. Duitse U(ntersee)-boten hebben tot in mei 1943 een belangrijke rol gespeeld in de oorlogvoering. Ook veel vracht- en passagiersboten werden door deze sluipmoordenaars van de zee getorpedeerd en tot zinken gebracht.

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
22-11-2009
Laatst gewijzigd:
18-04-2010
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947.